ECLI:NL:GHARL:2014:4085

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
200.124.043-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en uitkering na diefstal van een auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Unigarant N.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin Unigarant werd veroordeeld tot betaling van € 23.000,- aan de geïntimeerde, die aanspraak maakte op uitkering wegens diefstal van zijn auto. De verzekeraar weigerde de uitkering en beroept zich op artikel 7:941 BW, waarbij zij stelt dat de verzekerde opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt over de waarde van de auto. De feiten zijn als volgt: de geïntimeerde heeft op 17 november 2010 een Volkswagen Touareg aangeschaft en een verzekering afgesloten die dekking biedt voor diefstal. De auto werd op 7 januari 2011 gestolen, waarna de geïntimeerde aangifte deed bij de politie. Unigarant heeft de uitkering geweigerd, omdat zij meent dat de geïntimeerde de waarde van de auto heeft overdreven en dat er geen sprake is van diefstal.

In het hoger beroep heeft het hof overwogen dat de verzekerde voldoende bewijs moet leveren van de diefstal, maar dat aan de eisen voor bewijs in dit geval niet al te zware eisen mogen worden gesteld. De enkele aangifte van diefstal kan in dit geval voldoende zijn. Het hof heeft Unigarant opgedragen te bewijzen dat de geïntimeerde opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt over de waarde van de auto. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beoordeling van de grieven. De beslissing van het hof is op 20 mei 2014 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.043/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 346564/CV EXPL 12-2741)
arrest van de tweede kamer van 20 mei 2014
in de zaak van
Unigarant N.V.,
statutair gevestigd te ’s-Gravenhage,
kantoorhoudend te Hoogeveen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Unigarant,
advocaat: mr. D.D. Markvoort, kantoorhoudend te Hoogeveen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. Q.C. des Tombe, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
22 maart 2012 van de rechtbank Haarlem, het vonnis van 24 juli 2012 van de rechtbank Assen en het vonnis van 26 februari 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, sector kanton (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 maart 2013,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met productie).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van Unigarant luidt:
"Dat het Hof:

zal vernietigen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Assen d.d. 26 februari 2013;

bij arrest de vorderingen van geïntimeerde zal afwijzen;

bij arrest geïntimeerde zal veroordelen tot betaling van de bedragen die in reconventie gevorderd zijn;

bij arrest geïntimeerde zal veroordelen in de kosten van de procedure, zowel die in eerste aanleg als die in hoger beroep;
alles zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."

3.De feiten

3.1
Tussen partijen staan als niet bestreden de volgende feiten en omstandigheden vast.
3.2
[geïntimeerde] is op 17 november 2010 eigenaar geworden van een personenauto, merk Volkwagen, type Touareg, kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
3.3
Tussen partijen is op 17 november 2010 een verzekeringsovereenkomst betreffende de auto tot stand gekomen die onder meer dekking verleent voor diefstal.
3.4
Het polisblad (prod. 1 bij inleidende dagvaarding) vermeldt dat gedurende drie jaar sprake is van een “aanschafwaardegarantie”, welk begrip in art. 18 lid 11 van de verzekeringsvoorwaarden (Polisvoorwaarden Autoverzekering AUT ANB) als volgt wordt gedefinieerd:
“de prijs van de auto op de aanschafdatum, inclusief de kosten van rijklaar maken en de af-fabriek accessoires.”
3.5
Op het polisblad wordt onder "Objectgegevens" als aanschafwaarde genoemd: € 23.500,-.
3.6
Het polisblad vermeldt voorts op blad 4 het volgende:
"Op basis van de door u verstrekte gegevens, zijn de onderstaande clausules van toepassing:Clausule 082: Alarmklcasse 2 (82)(…)Clausule 095: InternetclausuleU bent verplicht te controleren of het polisblad een correcte weergave is van de aangevraagde dekking en verstrekte informatie. Onjuistheden dienen zo spoedig mogelijk aan ons te worden gemeld. Bij het aanvragen van deze verzekering heeft u een aantal vragen beantwoord zonder dat schriftelijke vastlegging en ondertekening heeft plaatsgevonden.(…)U bent verantwoordelijk voor de juiste beantwoording van de vragen ook al heeft een ander de vragen ingevuld. Als een vraag voor een van de verzekerden of de regelmatige bestuurder onjuist is beantwoord, dient u dit onmiddellijk na ontvangst van de polis aan ons te melden. Wij kunnen dan alsnog de dekking intrekken of bijzondere voorwaarden stellen op basis waarvan de verzekering van kracht is. Indien u niet of niet volledig aan uw mededelingsplicht heeft voldaan, kan dat ertoe leiden dat het recht op uitkering wordt beperkt of zelfs vervalt. Wij hebben het recht de verzekering op te zeggen als wij bij kennis over de ware stand van zaken de verzekering nooit zouden hebben gesloten. Dit is vastgelegd in de artikelen 7:928 - 930 Burgerlijk Wetboek."
3.7
In de verzekeringsvoorwaarden is in artikel 31 onder meer bepaald:
“b. Totaal verlies bij Volledig Casco1. NieuwwaarderegelingOm voor de vergoeding van de nieuwwaarde in aanmerking te komen moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:a.de auto is nieuw op de datum van afgifte van het Nederlands kenteken en binnen 12 maanden op uw naam gezet;b.de cataloguswaarde is maximaal € 50.000,-;c.de auto is niet geleased;Als aan deze voorwaarden is voldaan en de schade ontstaat binnen 12 maanden na afgifte van kentekenbewijs deel 1, wordt de schade vergoed op basis van de nieuwwaarde.Wordt niet aan deze voorwaarden voldaan dan is de aanschafwaarde-garantieregeling van toepassing.”
3.8
[geïntimeerde] heeft op 7 januari 2011 bij de politie Zaanstreek-Waterland aangifte gedaan van diefstal van de auto. Het van deze aangifte opgemaakte proces-verbaal vermeldt onder meer:
“Tussen woensdag 5 januari 2011 te 17.00 uur en vrijdag 7 januari 2011 te 10.30 uur werd op [adres], het in de aanhef vermelde feit gepleegd.Ik ben eigenaar van de genoemde auto. Hierbij doe ik aangifte van diefstal van mijn auto.Op eerst genoemde dag, datum en tijdstip parkeerde ik mijn auto op de parkeerplaats [adres], ter hoogte van op de hoek van de [straat 1] met [straat 2]. Ik had mijn auto deugdelijk afgesloten en in goede staat achtergelaten.Mijn auto stond geparkeerd op een onbewaakt parkeerterrein. Mijn auto is voorzien van een alarm.Op laatst genoemde dag, datum en tijdstip kwam ik weer terug bij de plaats waar ik mijn auto had achtergelaten. Toen ik mijn auto wilde gebruiken, zag ik dat mijn auto door onbekende(n) was meegenomen.”
3.9
[geïntimeerde] heeft bij Unigarant gemeld dat de auto op 7 januari 2011 is gestolen. Naar aanleiding van die melding heeft Unigarant een onderzoek laten instellen. Bij brief van
8 maart van 2011 heeft Unigarant aan [geïntimeerde] bericht dat zij niet tot uitkering overgaat.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] vordert (verkort weergegeven) betaling van € 23.500,- op grond van de tussen partijen bestaande verzekeringsovereenkomst, vermeerderd met rente en kosten.
4.2
Unigarant stelt primair dat [geïntimeerde] heeft getracht Unigarant opzettelijk te misleiden door het afleggen van valse verklaringen. Subsidiair is volgens Unigarant geen sprake van diefstal. Meer subsidiair meent Unigarant dat zij op grond van artikel 7:930 lid 4 en 5 BW geen uitkering verschuldigd is omdat Univé in strijd met de waarheid in de aanvraag van de verzekering heeft vermeld dat de auto bedoeld was voor privégebruik en woon/werkverkeer. Uiterst subsidiair weigert Unigarant uitkering daar [geïntimeerde] vergoeding van een hoger bedrag vordert dan de auto waard is.
4.3
In reconventie vordert Unigarant vergoeding van door haar gemaakte onderzoekskosten. Zij heeft aan Confid assistance agency een bedrag van € 472,72 betaald en aan Logicx een bedrag van € 1.147,85 voor autohuur. Deze vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad dan wel toerekenbaar tekortschieten door [geïntimeerde] in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst in het bijzonder artikel 8 lid 3 en 5 en artikel 19 lid 5. Voorts vordert Unigarant veroordeling van [geïntimeerde] in de werkelijk geleden proceskosten daar sprake is van misbruik van procesrecht.
4.4
De kantonrechter heeft Unigarant veroordeeld tot betaling van € 23.000,- vermeerderd de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2011. Verder is Unigarant veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen in reconventie zijn afgewezen.

5.De grieven

5.1
Grief III
5.1.1
In grief III verzet Unigarant zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de diefstal van de auto voldoende is komen vast te staan. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
5.1.2
De verzekerde die onder een motorrijtuigverzekering wegens diefstal aanspraak maakt op uitkering dient te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting door de verzekeraar ook te bewijzen dat de verzekerde auto is gestolen. Aan het bewijs van de gestelde diefstal mogen evenwel in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om diefstal van een geparkeerde auto, geen al te zware eisen worden gesteld en zal de verzekerde kunnen volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal heeft plaatsgevonden. Daarbij kan onder omstandigheden de enkele aangifte van diefstal in een door de politie opgemaakt proces-verbaal als voldoende bewijs worden aanvaard (HR 11 april 2003, NJ 2004, 568).
5.1.3
Naar het oordeel van het hof kan [geïntimeerde] volstaan met de stelling dat hij de auto afgesloten heeft geparkeerd en achtergelaten, dat deze bij zijn terugkeer was verdwenen en dat hij aangifte heeft gedaan van de door hem gestelde diefstal. In de onderhavige zaak staat de diefstal van de auto daarmee voorshands vast. Het is aan Unigarant om zodanige feiten en omstandigheden te stellen dat dit vermoeden van diefstal wordt ontzenuwd.
5.1.4
Unigarant stelt daartoe dat [geïntimeerde] pas enige dagen vóór de diefstal het vereiste SCM alarm klasse III heeft doen certificeren. Een alarminstallatie met deze certificering was volgens de verzekeringsvoorwaarden vereist en het aanbrengen daarvan was al veel eerder mogelijk geweest. Het kort te voren aanbrengen van de alarminstallatie wijst er, volgens Unigarant, op dat [geïntimeerde] aanspraak wilde kunnen maken op de verzekeringsuitkering. Het voorhanden zijn van een alarm van de genoemde klasse maakt, aldus Unigarant, diefstal in een woonwijk onaannemelijk.
5.1.5
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De omstandigheid dat de auto pas kort voor de gestelde diefstal werd voorzien van de vereiste alarmcertificatie, ontzenuwt onder de gegeven omstandigheden niet het genoemde vermoeden van diefstal. [geïntimeerde] had de auto sinds 17 november 2010 in bezit en de certificering vond plaats op 3 januari 2011. Rekening houdend met de feestdagen en de jaarwisseling, heeft [geïntimeerde] binnen enkele weken zorg gedragen voor de certificering.
5.1.6
Diefstal in een woonwijk van een auto voorzien van de hier bedoelde alarminstallatie leidt niet zonder meer tot de conclusie dat op de verzekerde een verzwaarde stelplicht rust. Dat laaste lijkt immers het standpunt van Unigarant met haar betoog dat onder die omstandigheden [geïntimeerde] onvoldoende aanvoert om diefstal te bewijzen. De praktische consequentie daarvan zou zijn dat een verzekerde, die vaak niet meer
kanstellen dan dat hij de auto afgesloten achterliet en dat deze korte tijd later was verdwenen, in veel gevallen geen recht op uitkering bij diefstal zou hebben indien hij zijn auto heeft voorzien van een klasse III alarmsysteem. Ook deze omstandigheid is derhalve onvoldoende om het vermoeden van diefstal te ontzenuwen.
5.1.7
De verwijzing naar Rb 24 februari 2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:BM0390, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak ging het om een auto die na de diefstal uitgebrand werd teruggevonden zonder braaksporen, met een na demontage onbeschadigde stuurkolom, waarvan de bedrading van het contactslot geen doorverbindingen vertoonde en die geen sporen van kortsluiting vertoonde. In die zaak werd derhalve aan de hand van de auto zelf weersproken dat sprake was geweest van diefstal. Die situatie doet zich hier niet voor.
5.1.8
Grief III faalt.
5.2
De grieven I en II
5.2.1
De grieven I en II betreffen de stelling van Unigarant dat [geïntimeerde] niet € 23.500,- maar € 12.500,- voor de auto heeft betaald, alsmede het bewijsaanbod dat Unigarant ter zake heeft gedaan. Uit de grieven volgt niet met zo veel woorden dat deze mede zijn gericht tegen het oordeel dat [geïntimeerde] opzettelijk Unigarant heeft misleid. Uit de toelichting volgt echter dat [geïntimeerde], volgens Unigarant, een valse aanschafwaarde van € 23.500,- in plaats van het volgens de verkoper betaalde bedrag van € 12.500,- heeft opgegeven en dat Unigarant daardoor "op het verkeerde been” is gezet. In zoverre is de grief kennelijk mede gericht tegen de overwegingen (onder 5.6) betreffende opzettelijke misleiding door [geïntimeerde].
5.2.2
Nu moet worden uitgegaan van diefstal is Unigarant in beginsel gehouden tot uitkering aan [geïntimeerde]. Unigarant stelt echter dat de op het polisblad vermelde aanschafwaarde van € 23.500,- onjuist is als gevolg van dwaling (CvA onder 10).
5.2.3
Dienaangaande overweegt het hof het volgende. De wetgever heeft in art. 7:928 BW t/m 7:931 BW voor de verzekeringsovereenkomst een bijzondere regeling voor dwaling gegeven. Daarnaast is in de polis een contractuele dwalingsregeling opgenomen (zie onder 3.6). Op geen van deze dwalingsregelingen doet Unigarant voor de gestelde onjuiste opgave van de aanschafwaarde een beroep. Een beroep op dwaling in de zin van artikel 6:228 BW komt Unigarant niet toe (artikel 7:931 BW). Unigarant beroept zich weliswaar op art. 7:930 BW (CvA onder 8 en 9), doch dit beroep ziet uitsluitend op de stelling dat [geïntimeerde] handelaar is in auto’s en dat hij dit bij het aangaan van de overeenkomst heeft verzwegen.
5.2.4
Terzake van de gestelde onjuiste aanschafwaarde heeft Unigarant zich beroepen op artikel 7:941 BW. De leden 2 en 5 van deze bepaling houden in dat het recht op uitkering vervalt indien [geïntimeerde], met het opzet Unigarant te misleiden, niet binnen redelijke termijn aan Unigarant alle inlichtingen en bescheiden verschaft die voor deze van belang zijn om haar uitkeringsplicht te beoordelen. Deze bepaling ziet dus niet op de geldigheid van de verzekeringsovereenkomst maar op de gehoudenheid van Unigarant om op grond van die overeenkomst tot uitkering over te gaan. De bewijslast van de opzettelijk onjuiste opgave rust op Unigarant.
5.2.5
Unigarant heeft daartoe aangevoerd:
(a) de verklaring van [verkoper] (de verkoper van de auto aan [geïntimeerde]);
(b) een reparatie in Duitsland;
(c) [geïntimeerde] zou hebben gezegd dat hij de auto in Turkije zou laten repareren.
5.2.6
Deze onderbouwing is gebaseerd op mededelingen door of jegens derden gedaan, die in het licht van de weerspreking door [geïntimeerde] niet overtuigen. De mededelingen door [verkoper] zijn gedaan tegenover een in opdracht van Unigarant werkende onderzoeker. Slechts uit diens weergave in zijn rapport aan Unigarant is kenbaar wat [verkoper] heeft gezegd. Bij de totstandkoming van dat rapport was [geïntimeerde] niet betrokken. Daartegenover staat de door [geïntimeerde] overgelegde verklaring van [X] dat de aanschafwaarde € 23.500,- bedraagt. Verder zijn de reparatie in Duitsland en de eventuele reparatie in Turkije onvoldoende concreet. Onduidelijk is welk gebrek gerepareerd moest worden en wat de invloed van dat gebrek en de reparatie daarvan was op de waarde van de auto.
5.2.7
Het hof zal Unigarant daarom opdragen te bewijzen dat [geïntimeerde], met het opzet Unigarant te misleiden een onjuiste (te hoge) aanschafwaarde van de auto heeft opgegeven.
5.2.8
Indien Unigarant
nietin dit bewijs slaagt, zal haar verweer dat zij door [geïntimeerde] opzettelijk is misleid, worden verworpen en moet zij een uitkering doen gelijk aan de door [geïntimeerde] te bewijzen aanschafwaarde van de auto.
5.2.9
Tot dat bewijs is de vermelding van de aanschafwaarde van € 23.500,- onder "Objectgegevens" in het polisblad onvoldoende. Voor het antwoord op de vraag hoe in de polis de verhouding van partijen is geregeld, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de daarin opgenomen bepalingen mogen toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mogen verwachten. De bewoordingen van de uit te leggen bepalingen gelezen in de gehele tekst van de polis zijn daarbij belangrijk maar niet doorslaggevend.
5.2.10
In de internetclausule en de overige tekst op blad 4 van het polisblad (zie r.o. 3.6) maakt Unigarant een voorbehoud aangaande de juistheid van de op het polisblad vermelde objectgegevens. Aan de vermelding van de aanschafwaarde op het polisblad komt geen verdergaande betekenis toe dan dat deze de door [geïntimeerde] bij de aanvraag van de verzekering aan Unigarant meegedeelde aanschafwaarde is. Het door Unigarant ondertekende polisblad levert jegens Unigarant dwingend bewijs van het feit
dat[geïntimeerde] de genoemde aanschafwaarde bij zijn aanvraag van de verzekering heeft vermeld (art. 157 Rv). Van de juistheid van die aanschafwaarde levert het polisblad geen dwingend bewijs. [geïntimeerde] dient de door hem gestelde aanschafwaarde van € 23.500,- te bewijzen nu deze door Unigarant gemotiveerd is weersproken. De onderhandse verklaring van [X] is in het licht van de gemotiveerde weerspreking door Unigarant (mede aan de hand van het onderzoeksrapport en de daarin verwoorde verklaring van [verkoper]) tot dat bewijs onvoldoende.
5.2.11
Daarmee spelen in deze zaak twee bewijsopdrachten die beide tot thema hebben de aanschafwaarde van de auto: (a) Unigarant moet bewijzen dat [geïntimeerde], met het opzet Unigarant te misleiden een onjuiste (te hoge) aanschafwaarde, te weten € 23.500,- heeft opgegeven en (b) [geïntimeerde] moet bewijzen dat de aanschafwaarde van de auto € 23.500,- bedroeg. Daar de bewijsopdracht aan Unigarant de grondslag van de uitkering en niet (slechts) de omvang daarvan betreft, staat de aan haar te geven bewijsopdracht voorop.
5.2.12
Als Unigarant in het haar op te dragen bewijs slaagt, zal de vordering worden afgewezen en wordt aan de bewijsopdracht aan [geïntimeerde] niet toegekomen. Indien Unigarant niet slaagt in het haar opgedragen bewijs komt het door [geïntimeerde] te leveren bewijs aan de orde. Bij dat laatste kan de beoordeling van bewijsmiddelen en getuigeverklaringen die naar voren zijn gebracht in het [X] van de bewijsvoering door Unigarant een rol spelen. Partijen dienen daarmee rekening te houden bij de bewijslevering in het [X] van de aan Unigarant te verstrekken bewijsopdracht.
5.3
Het hof zal zijn nadere beoordeling van de grieven aanhouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
draagt Unigarant op te bewijzen dat [geïntimeerde], met het opzet Unigarant te misleiden, een onjuiste (te hoge) aanschafwaarde van de auto van van € 23.500,- heeft opgegeven aan Unigarant;
bepaalt voor zover Unigarant het haar opgedragen bewijs zou willen leveren door middel van getuigen dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. G. van Rijssen, hiertoe tot raadsheer‑commissaris benoemd;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 17 juni 2014voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
verstaat dat de advocaat van Unigarant uiterlijk
twee wekenvoor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerde] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
één weekvoor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. R.A. van der Pol, mr. G. van Rijssen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 mei 2014.