In deze zaak gaat het om de berekening van kinderalimentatie volgens de nieuwe richtlijnen die per 1 april 2013 zijn ingegaan. De man, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de door de rechtbank Gelderland vastgestelde bijdrage van € 212,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. Hij heeft drie grieven geformuleerd, waarbij hij onder andere stelt dat zijn inkomen niet op het niveau van 2012 ligt en dat hij niet in staat is om de vastgestelde bijdrage te betalen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, verzoekt het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de feiten vastgesteld. De man heeft zijn dienstverband in Duitsland beëindigd en is sindsdien als zelfstandige aan de slag gegaan, maar zijn inkomsten zijn aanzienlijk lager dan voorheen. De vrouw betwist de stellingen van de man en stelt dat hij voldoende draagkracht heeft om de alimentatie te betalen. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat zijn inkomensverlies niet voor herstel vatbaar is en dat hij in staat moet worden geacht om een inkomen te verwerven dat vergelijkbaar is met dat van 2012.
Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat de man een maandelijkse bijdrage van € 73,- moet betalen, aangezien zijn draagkracht lager is dan de behoefte van het kind. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de nieuwe beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.