In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (de gemeente Enschede) tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de heffingsambtenaar in het gelijk gesteld met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor de belanghebbende, die bezwaar had gemaakt tegen de WOZ-waarderingen van vijf onroerende zaken. De heffingsambtenaar had de waarden van deze onroerende zaken vastgesteld en de belanghebbende had bezwaar gemaakt, waarbij hij om een vergoeding van de proceskosten vroeg. De rechtbank had de vergoeding voor de proceskosten in bezwaar vastgesteld op een hoger bedrag dan de heffingsambtenaar had toegekend. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de kernvraag was of de heffingsambtenaar terecht was uitgegaan van één punt voor de ingediende bezwaarschriften, ondanks dat er vijf afzonderlijke bezwaarschriften waren ingediend. Het hof oordeelde dat, gelet op de arresten van de Hoge Raad, er sprake was van één bezwaar, omdat de WOZ-beschikkingen in één geschrift waren opgenomen. Het hof stelde vast dat de heffingsambtenaar terecht één punt had toegekend voor de proceshandelingen, maar dat de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 1,5 moest worden vastgesteld, gezien de verschillen tussen de onroerende zaken. De uiteindelijke proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 1.783, inclusief de kosten voor de deskundigenrapporten en de kosten in beroep en hoger beroep.