ECLI:NL:GHARL:2014:3916

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
13/00964
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding bij WOZ-beschikkingen voor meerdere onroerende zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (de gemeente Enschede) tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de heffingsambtenaar in het gelijk gesteld met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor de belanghebbende, die bezwaar had gemaakt tegen de WOZ-waarderingen van vijf onroerende zaken. De heffingsambtenaar had de waarden van deze onroerende zaken vastgesteld en de belanghebbende had bezwaar gemaakt, waarbij hij om een vergoeding van de proceskosten vroeg. De rechtbank had de vergoeding voor de proceskosten in bezwaar vastgesteld op een hoger bedrag dan de heffingsambtenaar had toegekend. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de kernvraag was of de heffingsambtenaar terecht was uitgegaan van één punt voor de ingediende bezwaarschriften, ondanks dat er vijf afzonderlijke bezwaarschriften waren ingediend. Het hof oordeelde dat, gelet op de arresten van de Hoge Raad, er sprake was van één bezwaar, omdat de WOZ-beschikkingen in één geschrift waren opgenomen. Het hof stelde vast dat de heffingsambtenaar terecht één punt had toegekend voor de proceshandelingen, maar dat de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 1,5 moest worden vastgesteld, gezien de verschillen tussen de onroerende zaken. De uiteindelijke proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 1.783, inclusief de kosten voor de deskundigenrapporten en de kosten in beroep en hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00964
uitspraakdatum:
13 mei 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de Directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (de gemeente Enschede)(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 augustus 2013, nummer AWB ZWO 13/899, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) ten aanzien van belanghebbende de waarde van vijf in de gemeente Enschede gelegen onroerende zaken bij in één geschrift vervatte beschikkingen voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld.
1.2
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarden verminderd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar belanghebbende een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten toegekend ten bedrage van € 1.653,50, bestaande uit € 1.418,50 voor kosten van taxatierapporten en € 235 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraak inzake de proceskosten in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 augustus 2013 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar inzake de proceskosten vernietigd en de vergoeding voor de door belanghebbende in bezwaar gemaakte proceskosten vastgesteld op € 2.593,50, bestaande uit € 1.418,50 voor kosten van taxatierapporten en € 1.175 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voorts heeft de Rechtbank belanghebbende een vergoeding voor in beroep gemaakte proceskosten toegekend ten bedrage van € 236.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 17 april 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. [A] namens de heffingsambtenaar en [B] als de gemachtigde van belanghebbende.
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota (met twee bijlagen) overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Ten aanzien van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet WOZ de waarden van vijf in de gemeente Enschede gelegen onroerende zaken bij beschikkingen vastgesteld. De beschikkingen zijn verenigd in één biljet. Drie van de vijf onroerende zaken betreffen winkels die zijn gewaardeerd op basis van de zogenoemde huurwaardekapitalisatiemethode. De andere twee onroerende zaken betreffen woningen die op basis van de zogenoemde vergelijkingsmethode zijn gewaardeerd.
2.2
De gemachtigde van belanghebbende, die aan belanghebbende beroepsmatig rechtsbijstand verleent op basis van no cure no pay, heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen. Hij heeft vijf afzonderlijke bezwaarschriften ingediend. Voorts zijn vijf afzonderlijke, door een taxateur opgestelde, taxatierapporten ingediend door de gemachtigde.
2.3
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft hij de vastgestelde waarden van de onroerende zaken verminderd.
2.4
Belanghebbende heeft in bezwaar verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De kosten van de taxatierapporten zijn door de heffingsambtenaar overeenkomstig het verzoek van belanghebbende vergoed tot een bedrag van € 1.418,50. Voor wat betreft de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft de heffingsambtenaar, in afwijking van het verzoek van belanghebbende, de vergoeding beperkt tot € 235 (1 punt voor het bezwaarschrift x € 235 x 1 voor de wegingsfactor). Volgens de heffingsambtenaar is in een geval als hier, waarbij de bezwaren zijn gericht tegen meerdere op één biljet vermelde besluiten, sprake van één bezwaar.
2.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar inzake de proceskosten beroep ingesteld bij de Rechtbank. Volgens belanghebbende dienen, nu vijf afzonderlijke bezwaarschriften zijn ingediend, voor de proceshandelingen vijf punten te worden toegekend. De Rechtbank heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. Zij heeft de vergoeding ter zake van in bezwaar door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand nader vastgesteld op € 1.175 (5 punten voor de bezwaarschriften x € 235 x 1 voor de wegingsfactor). Voorts heeft de Rechtbank belanghebbende voor de fase van beroep een proceskostenvergoeding toegekend van € 236 (1 punt voor proceshandelingen x € 472 x 0,5 voor de wegingsfactor).
2.6
Tegen deze beslissing heeft de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar ter zake van de in bezwaar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand terecht is uitgegaan van één punt voor de ingediende bezwaarschriften. Voorts is subsidiair in geschil of de heffingsambtenaar voor de wegingsfactor ter zake van het gewicht van de zaak terecht is uitgegaan van factor één. De in bezwaar toegekende vergoeding ter zake van de kosten van de taxatierapporten is tussen partijen niet in geschil.
3.2
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, gelet op de arresten van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nr. 11/01222, ECLI:NL:HR:2012:BX0892 en 12 april 2013, nr. 12/02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, terecht is uitgegaan van één punt voor het indienen van de bezwaarschriften. Voorts acht de heffingsambtenaar toepassing van een wegingsfactor één voor het gewicht van de zaak op haar plaats.
3.3
Belanghebbende stelt zich daarentegen op het standpunt dat genoemde arresten niet van toepassing zijn in het onderhavige geval, aangezien hier vijf afzonderlijke bezwaarschriften zijn ingediend. Mitsdien dienen, aldus belanghebbende, vijf punten te worden toegekend voor de proceshandelingen. Subsidiair pleit belanghebbende voor toepassing van wegingsfactor twee voor het gewicht van de zaak.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank.
3.6
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 april 2013, nr. 12/02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, geoordeeld dat voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht sprake is van één bezwaar, indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. Hetzelfde geldt, aldus de Hoge Raad, voor het bezwaar tegen in één geschrift opgenomen WOZ-beschikkingen. Een andersluidende uitleg van deze bepaling en het Besluit proceskosten bestuursrecht zou te veel afbreuk doen aan de door de wetgever in dit verband beoogde eenvoud (Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/01222, ECLI:NL:HR:2012:BX0892). Wel kan, aldus nog steeds de Hoge Raad, de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak.
4.2
Gelet op genoemde arresten moet te dezen, nu de WOZ-beschikkingen waartegen de onderwerpelijke bezwaren zich richtten in één geschrift zijn opgenomen, voor de toepassing van de regels inzake de proceskostenvergoedingen, ervan worden uitgegaan dat sprake is van één bezwaar. Dit betekent dat voor de proceshandelingen, naar de heffingsambtenaar met juistheid betoogt, één punt in aanmerking dient te worden genomen. De omstandigheid dat belanghebbende in vijf afzonderlijke geschriften bezwaar heeft gemaakt tegen de onderhavige WOZ-beschikkingen, doet hieraan niet af. Het andersluidende oordeel van de Rechtbank alsook het standpunt van belanghebbende is onjuist.
4.3
De omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één WOZ-beschikking betrekking heeft, kan wel, zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld, een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak.
4.4
Gelet op de omstandigheid dat het te dezen gaat om objecten die voor de waardering wezenlijke verschillen vertonen en gelet op de daarmee samenhangende werkbelasting voor de gemachtigde, acht het Hof toepassing van een wegingsfactor van 1,5 (‘zwaar’) op haar plaats. De vergoeding dient dan ook te worden vastgesteld met inachtneming van één punt voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1,5.
4.5
Met ingang van 1 januari 2014 geldt een – verhoogde – waarde per punt van € 243. Indien de hogere rechter na vernietiging van een uitspraak van een lagere rechter een proceskostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure, moet het verhoogde tarief worden toegepast, ook al heeft die lagere rechter in die eerdere fase vóór 1 januari 2014 uitspraak gedaan. Zulks betekent dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende dient te vergoeden een bedrag van € 364,50 (1 x € 243 x 1,5) ter zake van in bezwaar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.6
Het vorenoverwogene betekent voorts dat het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank – vanwege de toepassing van een hogere wegingsfactor dan waarvan de heffingsambtenaar in bezwaar is uitgegaan – gegrond is. Mitsdien heeft de Rechtbank belanghebbende terecht een proceskostenvergoeding toegekend voor in beroep gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat voor de fase van beroep één punt in aanmerking dient te worden genomen voor proceshandelingen (indienen beroepschrift) en een wegingsfactor 0,5 voor het gewicht van de zaak. In aanmerking genomen dat het Besluit proceskosten bestuursrecht per 1 januari 2014 is gewijzigd, in die zin dat voor de fase van beroep wordt uitgegaan van een waarde per punt van € 487 en die wijziging onmiddellijke werking heeft, dient de vergoeding voor in beroep gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te worden vastgesteld op een bedrag van € 243,50 (1 x € 487 x 0,5).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de heffingsambtenaar gedeeltelijk gegrond.

5.Proceskosten

Nu het hoger beroep van de heffingsambtenaar gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en daarmee belanghebbende ook gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep. De proceskosten van belanghebbende in hoger beroep zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten  € 487 x 0,5 (wegingsfactor) = € 487 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
– verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;
– vernietigt de uitspraak op bezwaar, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de beslissing inzake de proceskosten;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 364,50 ter zake van in bezwaar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 1.418,50 ter zake van de deskundigenrapporten, derhalve in totaal tot een bedrag van € 1.783;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep, vastgesteld op € 243,50, en
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep, vastgesteld op € 487.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
13 mei 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 mei 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.