ECLI:NL:GHARL:2014:371

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
200.119.113-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatige zaakwaarneming bij sloop van schip

In deze zaak gaat het om de rechtmatige sloop van een gezonken schip, de Else Constance, dat door Lelystad Haven B.V. is verwijderd en gesloopt. De appellant, die het schip huurde, betwistte de rechtmatigheid van deze handelingen. Het hof oordeelde dat Lelystad Haven gerechtigd was om het schip te verwijderen en te slopen, omdat er een dreiging van schade aan het milieu en de haven was. De appellant had het schip niet tijdig gelicht, ondanks herhaalde verzoeken van Lelystad Haven. Het hof stelde vast dat het schip geen zelfstandig drijfvermogen meer had en dat er een reëel risico was op milieuschade. De sloop werd gerechtvaardigd door de noodzaak om verdere kosten te besparen, vooral omdat de appellant niet verzekerd was en het schip geen waarde meer had. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank, met uitzondering van een kleine vermindering van de vordering van Lelystad Haven. De appellant werd veroordeeld tot betaling van € 7.820,96, vermeerderd met wettelijke rente, en in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.119.113/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 597551 CV 12-3365)
arrest van de eerste kamer van 21 januari 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B.W.M. Zegers, kantoorhoudend te Volendam,
tegen
Lelystad Haven B.V.,
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Lelystad Haven,
advocaat: mr. P. van der Zalm, kantoorhoudend te Hengelo.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 30 mei 2012 en 19 september 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter). Dat laatste vonnis is hersteld op 31 oktober 2012

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 december 2012,
- de memorie van grieven d.d. 26 maart 2013 (met producties),
- de memorie van antwoord d.d. 14 mei 2013 (met producties),
- een akte van [appellant], en
- een antwoordakte van Lelystad Haven (met productie).
2.2
Bij antwoordakte is door Lelystad Haven een nieuwe productie overgelegd. Over deze productie heeft [appellant] zich nog niet kunnen uitlaten. De productie zal buiten beschouwing worden gelaten nu Lelystad Haven, zoals hierna zal blijken, daardoor in zijn belangen niet wordt geschaad.
2.3
Vervolgens heeft Lelystad Haven de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.4
De vordering van [appellant] luidt:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 mei 2012 en 19 september 2012 met zaaknummer 597551 CV 12-3365 te vernietigen en geïntimeerde alsnog niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties".

3.De beoordeling in hoger beroep

De vaststaande feiten
3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
3.1.1
[appellant] heeft op 12 september 2000 met Lelystad Haven een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan hij van Lelystad Haven een jaarligplaats huurt voor zijn schip de Else Constance (hierna: het schip). Op deze overeenkomst zijn de Hiswa algemene voorwaarden huur en verhuur lig- en/of bergplaatsen (voor vaartuigen en aanverwante artikelen) (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing.
3.1.2
De algemene voorwaarden bevatten, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen:
Artikel 7 - Bijzondere rechten en verplichtingen van de huurder en van de verhuurder
1. De huurder moet het havenreglement en de aanwijzingen wat betreft de huurovereenkomst van of namens de verhuurder nakomen.
2. De verhuurder is verplicht behoorlijk toezicht te houden om de goede gang van zaken op het haventerrein en op de vaartuigen te handhaven.
3. Indien gevaar voor schade dreigt of de veiligheid in gevaar zou kunnen worden gebracht, is de verhuurder gerechtigd om op kosten van de huurder de noodzakelijke voorzieningen te treffen. In spoedgevallen mag de verhuurder dit doen zonder waarschuwing; in alle andere gevallen indien de huurder niet binnen een redelijke termijn aan zijn waarschuwing gehoor heeft gegeven.
(…)
7. De verhuurder is gerechtigd om een vrijgekomen ligplaats te verhuren, mits de huurder hierdoor op geen enkele wijze in zijn huurrechten wordt gestoord
3.1.3
Het schip is tijdens een storm in de nacht van 14 op 15 juli 2011 gedeeltelijk gezonken. Lelystad Haven heeft [appellant] hiervan telefonisch op de hoogte gesteld.
3.1.4
Bij brief van 23 juli 2011 heeft Lelystad Haven [appellant] gesommeerd om onverwijld maatregelen te treffen om het schip te lichten en uit de jachthaven te verwijderen. In die brief heeft Lelystad Haven tevens aangekondigd dat zij, indien het schip niet uiterlijk 26 juli 2011 is gelicht en uit de jachthaven is verwijderd, zelf de nodige maatregelen zal nemen teneinde het schip te doen verwijderen om verdere schade aan steigers en milieu te voorkomen. Voor de kosten hiervan heeft Lelystad Haven [appellant] aansprakelijk gesteld.
3.1.5
Het schip is op of omstreeks 26 juli 2011 door Lelystad Haven geborgen.
3.1.6
Bij brief van 10 augustus 2011 heeft Lelystad aan [appellant] bericht dat het schip in week 33 gesloopt zal gaan worden. Het schip is vervolgens op of omstreeks 15 augustus 2011 gesloopt.
3.1.7
Voor de berging van het schip heeft Lelystad Haven aan [appellant] een tweetal facturen gestuurd. De eerste factuur, gedateerd 4 augustus 2011, bedroeg € 9.427,50 inclusief BTW. De tweede factuur, gedateerd 17 augustus 2011, bedroeg € 8.528,60 inclusief BTW. Lelystad Haven heeft [appellant] daarnaast een factuur voor de huur van de ligplaats voor de periode 1 april 2011 tot 1 april 2012 gestuurd ten bedrage van € 899,- inclusief BTW.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.2
De vordering van Lelystad Haven strekte - na vermeerdering van eis - tot betaling van
€ 18.994,95 voor berging en sloop van het schip, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten. De rechtbank heeft de vordering tot een bedrag van € 8.120,96 toegewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van Lelystad Haven.
Daarvan is [appellant] onder aanvoering van een vijftal grieven in hoger beroep gekomen.
De grieven
3.3
De eerste grief betreft de hoogte van het verschuldigde liggeld. De grieven II tot en met IV bestrijden het oordeel van de kantonrechter dat het schip door Lelystad Haven rechtmatig is verwijderd en gesloopt. Grief V betreft de toewijzing van de vordering.
Het hof ziet aanleiding om eerst in te gaan op de door grieven II tot en met IV opgeworpen vraag, te weten of Lelystad Haven was gerechtigd het schip uit haar haven te verwijderen en te laten slopen.
3.4
Grief IIkomt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Lelystad Haven uit hoofde van het bepaalde in artikel 7 lid 3 van de algemene voorwaarden, danwel bij wijze van zaakwaarneming, op goede grond is overgegaan tot berging en vervolgens sloop van het schip (r.o. 7.2 van het bestreden tussenvonnis van 30 mei 2012). Beide gronden zullen hierna afzonderlijk worden behandeld.
Artikel 7 lid 3 van de algemene voorwaarden
3.5
Het hof stelt vast dat partijen verdeeld zijn over de uitleg van het in artikel 7 lid 3 van de algemene voorwaarden opgenomen recht van Lelystad Haven om noodzakelijke voorzieningen te treffen, indien gevaar voor schade dreigt of de veiligheid in gevaar zou kunnen worden gebracht. Partijen zijn in het bijzonder verdeeld over de vraag of de sloop van het schip in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was.
3.6
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst en de daarvan deel uitmakende algemene voorwaarden de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. De rechter legt een overeenkomst zelfstandig uit op basis van de door partijen aangedragen gegevens.
3.7
Artikel 7 lid 3 van de algemene voorwaarden geeft Lelystad Haven het recht de noodzakelijke voorzieningen te treffen, indien gevaar voor schade dreigt of de veiligheid in gevaar zou kunnen worden gebracht. Niet in geschil is dat het hier gaat om milieuschade en schade aan de eigendommen van Lelystad Haven. Evenmin is in geschil dat Lelystad Haven gerechtigd is de noodzakelijke voorzieningen te treffen, indien de veiligheid van andere ligplaatshouders in geding komt. Uit artikel 7 lid 3 volgt naar het oordeel van het hof dat Lelystad Haven alle voorzieningen kan treffen die noodzakelijk zijn om het daarin genoemde gevaar voor schade en veiligheid te voorkomen. De voorzieningen kunnen naar het oordeel van het hof de verwijdering en de sloop van een schip betreffen mits de verwijdering en de sloop noodzakelijk zijn om voornoemd gevaar voor schade te voorkomen. De stelplicht en bewijslast hiervan rusten op Lelystad Haven. Het is niet nodig, anders dan [appellant] betoogt, dat het gevaar zich heeft geconcretiseerd. Dreigend gevaar voor schade is voldoende.
3.8
Ter ondersteuning van haar stelling dat zij het schip heeft mogen verwijderen en slopen, voert Lelystad Haven, samengevat, het volgende aan. Het gezonken schip vormde een gevaar voor het milieu. Tevens dreigde er schade aan de steigers te ontstaan. Het schip had geen zelfstandig drijfvermogen. Het schip stond op zijn kiel in de modder en werd drijvende gehouden door landvasten die aan de steiger waren bevestigd. Indien deze lijnen zouden worden losgemaakt, was het schip gekanteld en volledig onder water verdwenen. Het schip is door vlotterpompen drijvende gehouden. Dat het schip was gezonken en geen zelfstandig drijfvermogen meer had, blijkt uit de bij productie 1 bij memorie van grieven overgelegde foto's van het schip, aldus Lelystad Haven. Lelystad Haven erkent dat het schip geen olie lekte, maar de kans daarop was dusdanig reëel dat Rijkswaterstaat een calamiteitendienst maatregelen liet nemen, waaronder het aanleggen van een oliescherm. Er was dus wel degelijk een risico voor milieuschade. Omdat er van het schip, nadat het uit de jachthaven was verwijderd en uit het water was gehaald, niet veel meer over was, was er een noodzaak tot sloop, aldus nog steeds Lelystad Haven
3.9
[appellant] betwist dat het schip, nadat het was leeggepompt, nog een gevaar opleverde als bedoeld in artikel 7 lid 3 van de algemene voorwaarden. [appellant] betwist dat het schip was gezonken. Volgens [appellant] had het schip slechts water had gemaakt. Het schip bleef na het leegpompen drijven, waardoor het geen veiligheidsrisico of een risico voor het milieu vormde. Dat het schip geen risico voor het milieu vormde, blijkt volgens [appellant] uit het door Lelystad Haven overgelegde dagboek waarin is opgenomen dat het schip geen olie lekte. Omdat het schip zelfstandig drijfvermogen had, was er volgens [appellant] dus geen noodzaak om het uit de jachthaven te verwijderen en al helemaal niet om het te laten slopen.
3.1
Het hof overweegt hierover als volgt. Naar het oordeel van het hof tonen de door Lelystad Haven overgelegde foto’s in producties 1 en 2 bij memorie van antwoord genoegzaam aan dat het schip geen zelfstandig drijfvermogen had. De foto’s laten een schip zien dat grotendeels onder water is verdwenen. De foto's tonen verder aan dat de romp van het schip zwaar was beschadigd. Er was dus een risico, zoals door Lelystad Haven terecht is aangevoerd, dat olie uit de motor en de bilge in het oppervlaktewater zouden terecht komen. Dat er geen olie is gelekt, is naar het oordeel van het hof niet relevant omdat het op grond van artikel 7 lid 3 van de algemene voorwaarden voldoende is dat er gevaar dreigt. Nu er na het leegpompen van het schip nog steeds gevaar voor schade dreigde, heeft Lelystad Haven het schip terecht uit de jachthaven verwijderd.
3.11
Dit betekent evenwel niet, anders dan Lelystad Haven betoogt, dat zij op grond van artikel 7 lid 3 van de algemene voorwaarden gerechtigd was het schip te laten slopen.
Er is gesteld noch gebleken dat het schip nadat het uit het water was gehaald een gevaar voor het milieu opleverde. Zonder onderbouwing, die ontbreekt, kan evenmin worden aangenomen dat het schip, nadat het uit de jachthaven van Lelystad Haven was verwijderd, nog een gevaar opleverde als hiervoor onder 3.7 geformuleerd. Een contractuele basis voor de sloop ontbreekt derhalve. Nu evenmin is gebleken dat Lelystad Haven de bevoegdheid daartoe aan een elders in de wet geregelde rechtsverhouding kan ontlenen, zal het hof thans onderzoeken of Lelystad Haven uit hoofde zaakwaarneming was gerechtigd het schip te laten slopen.
Zaakwaarneming
3.12
[appellant] bestrijdt dat de zaakwaarneming, bestaande uit de sloop van het schip, rechtmatig was. Uit de toelichting op de grieven begrijpt het hof dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat er geen noodzaak was tot sloop van het schip en dat Lelystad Haven met de sloop had kunnen wachten totdat hij half september 2011 in Nederland zou zijn teruggekeerd.
3.13
Lelystad Haven stelt daarentegen dat [appellant] haar geen andere keus liet. [appellant] was onbereikbaar en reageerde niet op de berichten van Lelystad Haven om contact met haar op te nemen, terwijl hij wist dat het schip was gezonken en geborgen diende te worden. Lelystad Haven stelt dat zij tot sloop is overgegaan ter voorkoming van oplopende kosten. Lelystad Haven stelt verder dat zij er een hard hoofd in had dat [appellant] voor voldoening van de gemaakte kosten zou opkomen. [appellant] bleek ook niet verzekerd. Volgens Lelystad Haven was de sloop van het schip gerechtvaardigd omdat de restwaarde van het schip nihil was.
3.14
Het hof overweegt als volgt. Zaakwaarneming is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van een anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen (artikel 6:198 BW). Anders dan [appellant] stelt, is noodzaak tot ingrijpen geen vereiste. Het gaat erom dat het ingrijpen, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden, is gerechtvaardigd. Het behartigen van een belang van een ander zonder redelijke grond, kan niet als een rechtmatige zaakwaarneming worden beschouwd en is jegens de belanghebbende onrechtmatig indien de belanghebbende daardoor schade heeft geleden. De stelplicht en bewijslast ter zake van de feiten en omstandigheden die de gevolgtrekking wettigen dat de zaakwaarneming rechtmatig is, rusten op de zaakwaarnemer.
3.15
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de sloop van het schip in de gegeven omstandigheden was gerechtvaardigd. Daartoe is het volgende redengevend.
3.16
Naar het oordeel van het hof heeft Lelystad Haven redelijkerwijs er alles aan gedaan om [appellant] te bereiken. Zij heeft [appellant] per post, e-mail, sms en telefoon om nadere instructies met betrekking tot het schip gevraagd. [appellant] betwist weliswaar dat hij de door Lelystad Haven overgelegde sms-berichten heeft ontvangen, maar aan die blote betwisting gaat het hof voorbij nu [appellant] niet heeft betwist dat het telefoonnummer correct is en hij op dit nummer, toen Lelystad Haven hem belde om te informeren dat het schip was gezonken, nog gewoon bereikbaar was. [appellant] gaf niet thuis, waardoor Lelystad Haven gedwongen werd voor [appellant] te beslissen.
3.17
De volgende vraag is of Lelystad Haven in de gegeven omstandigheden op redelijke grond tot sloop van het schip heeft kunnen beslissen. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat besparing van verdere kosten de sloop van het schip kan rechtvaardigen. Dit is naar het oordeel van het hof met name het geval, indien het onduidelijk is of [appellant] in staat is die kosten te vergoeden en het schip vanwege zijn waarde onvoldoende verhaal voor die kosten biedt. Dat besparing van verdere kosten de sloop van het schip kan rechtvaardigen, is door [appellant] niet bestreden. [appellant] bestrijdt evenwel dat het schip, zoals de kantonrechter in rechtsoverweging 3 van het bestreden eindvonnis heeft vastgesteld, in een deplorabele staat verkeerde (
grief IV).
3.18
In de toelichting op grief IV stelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte de conclusie van het door Lelystad Haven overgelegde taxatierapport van [expertiseburo] heeft overgenomen. Volgens [appellant] is de taxateur in zijn rapport er ten onrechte van uitgegaan dat het schip was gezonken. Omdat het schip niet was gezonken, zijn de bevindingen onjuist. Volgens [appellant] zijn de motor, de elektrische installatie en het hydraulisch stuursysteem niet door het water aangetast. [appellant] stelt dat de dagwaarde van de motor, de elektrische installatie en het hydraulisch stuursysteem op het moment van sloop een bedrag van € 12.000,- bedroeg. [appellant] voert ook nog aan dat het schip door het ondeskundig lichten daarvan zwaar is beschadigd en daardoor, naar het hof aanneemt, in waarde is gedaald.
3.19
Het hof kan [appellant] hierin niet volgen. Uit de door Lelystad Haven overgelegde foto's blijkt immers dat het schip, ingezonderd het deel waarin de motorruimte en de technische installatie zich bevinden, grotendeels onder water was verdwenen. Dat water schadelijk is voor de motor en genoemde installaties is door [appellant] niet betwist. Het hof is dan ook van oordeel dat het rapport in combinatie met de overgelegde foto's genoegzaam aantonen dat de motor, de elektrische installatie en het hydraulisch stuursysteem als verloren moeten worden beschouwd. Aan de stelling van [appellant] dat het schip door het ondeskundig lichten daarvan ernstig is beschadigd, gaat het hof, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door Lelystad Haven, als onvoldoende onderbouwd voorbij. Naar het oordeel van het hof heeft Lelystad Haven met het taxatierapport aangetoond dat de dagwaarde van het schip als nihil moet worden beschouwd.
3.2
De grieven II en IV falen. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat Lelystad Haven in de gegeven omstandigheden gerechtigd was het schip uit de jachthaven te verwijderen en te laten slopen. Grief III kan bij gebrek aan zelfstandige betekenis buiten beschouwing blijven.
3.21
Grief Ibestaat uit twee onderdelen. Allereerst klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter bij de berekening van het verschuldigde liggeld ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een betaling van € 300,-. Die klacht slaagt, nu Lelystad Haven erkent dit bedrag te hebben ontvangen. De vordering wordt met € 300,- verminderd, zodat een bedrag van € 299,- resteert.
3.22
[appellant] stelt verder dat hij dit bedrag niet hoeft te betalen omdat Lelystad Haven hem zonder rechtsgrond het huurgenot van de ligplaats heeft ontnomen door het schip te weg te slepen. [appellant] kan hierin niet worden gevolgd nu uit het hiervoor overwogene blijkt dat het schip van [appellant] niet zonder rechtsgrond uit de jachthaven is verwijderd.
3.23
[appellant] beroept zich ten slotte ook nog op verrekening. [appellant] stelt dat de ligplaats door Lelystad Haven aan een derde is verhuurd. Volgens [appellant] is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de verkregen huur van een derde niet met de (vooruitbetaalde) huurverplichting van [appellant] zou mogen worden verrekend. Het hof overweegt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zin dat [appellant] bevoegd is zijn schuld te verrekenen met een vordering die Lelystad Haven op een derde heeft, nog daargelaten dat Lelystad Haven betwist dat zij de ligplaats voor de resterende termijn aan een derde heeft verhuurd. Grief I slaagt gedeeltelijk.
3.24
Grief Vhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte de vordering van Lelystad Haven heeft toegewezen omdat een grondslag ontbreekt. De grief faalt nu, zoals ook blijkt uit het vooroverwogene, Lelystad Haven het schip rechtmatig heeft verwijderd en gesloopt.
Op grond van artikel 6:200 lid 1 BW is [appellant] gehouden, voor zover zijn belang naar behoren is behartigd, Lelystad Haven de schade te vergoeden die zij als gevolg van de zaakwaarneming heeft geleden. Naar het oordeel van het hof heeft Lelystad Haven genoegzaam onderbouwd dat hij de belangen van [appellant] door het inschakelen van onder andere Rijskwaterstaat, de calamiteitendienst en Post Bergingen naar behoren heeft behartigd. Dat Lelystad Haven behoedzaam te werk is gegaan, is door [appellant] ook niet onderbouwd weersproken. De schade bestaat uit de kosten van de sloop. De totale schade is door de kantonrechter begroot op € 7.521,96. Tegen de begroting van die kosten door de kantonrechter zijn door [appellant] geen bezwaren aangevoerd, zodat het hof dit bedrag in hoger beroep overneemt.
Bewijs
3.25
Nu hetgeen ter bewijs is aangeboden niet aan de te nemen beslissingen kan bijdragen, zal geen van de partijen tot enige bewijslevering worden toegelaten.

4.Slotsom

De grieven II tot en V falen. Grief I slaagt deels. Het eindvonnis van 19 september 2012 en de beslissing van 31 oktober 2012 zullen worden vernietigd wat betreft de toewijzing van de vordering onder punt 2 van het eindvonnis. De vordering van Lelystad Haven wordt met een bedrag van € 300,- verminderd tot een bedrag van € 7.820,96 (8.120,96 - 300). [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld (1,5 punt in tarief I).

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt het tussenvonnis van de rechtbank Zwolle, sector kanton, locatie Lelystad van
30 mei 2012;
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Zwolle, sector kanton, locatie Zwolle van
19 september 2012 wat betreft de betaling onder punt 2 van het bestreden eindvonnis, alsmede de daarna gegeven beslissing van de rechtbank Zwolle, sector kanton, locatie Zwolle 31 oktober 2012 en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [appellant] tegen bewijs van kwijting aan Lelystad Haven te betalen een bedrag van
€ 7.820,96, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2011 tot de dag van algehele voldoening;
bekrachtigt het genoemde eindvonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Lelystad Haven vastgesteld op € 948,- voor salaris overeenkomstig liquidatietarief en op
€ 683,- voor verschotten;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, L. Groefsema en R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
21 januari 2014.