Uitspraak
1.[appellant 1],
2. [appellant 2],
3. [appellant 3],
4. [appellant 4],
5. [appellant 5],
6. [appellant 6],
7. [appellant 7],
8. [appellant 8],
[appellanten],
1.[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
4. [geïntimeerde 4],
5. [geïntimeerde 5],
6. [geïntimeerde 6],
7. [geïntimeerde 7],
[geïntimeerden],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het door de rechtbank Zwolle-Lelystad onder nummer 188237/HL ZA 11-865 gewezen vonnis van 30 mei 2012 te vernietigen en opnieuw rechtdoende – zo nodig onder verbetering en aanvulling van rechtsgronden – de vorderingen van [appellanten] alsnog in het geheel toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, daaronder begrepen de kosten van eventuele getuigen en/of deskundigen".
het bestreden vonnis van de rechtbank (het hof leest:) Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 30 mei 2012 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de vorderingen van [appellanten] alsnog af te wijzen;
- [appellanten] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.De feiten
In aanmerking nemende:
3.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg
4.Eiswijziging
nietzijn toegewezen en voorts dat het hof, opnieuw recht doende, die door de rechtbank afgewezen vorderingen (weergegeven onder 3.1 sub I, III, IV en VI) alsnog zal toewijzen. Gelet op deze uitleg bevat de akte van 13 maart slechts een eisvermeerdering waar het betreft de hiervoor onder (b) genoemde aanvulling op de vordering onder 3.1 sub II. Het bezwaar daartegen is gegrond. Enerzijds geldt op grond van artikel 9.1.11. van het Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, tweede versie van januari 2011, dat de partij die bij pleidooi nog een proceshandeling wenst te verrichten ervoor zorgt dat het hof en de wederpartij uiterlijk vier dagen voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling hebben ontvangen. [appellanten] hebben deze termijn niet in acht genomen en zij hebben niets aangevoerd ten betoge dat in dit concrete geval op die termijn een uitzondering zou zijn gerechtvaardigd. Anderzijds is deze eisvermeerdering niet in overeenstemming met de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde ‘twee conclusie regel’, terwijl gesteld noch gebleken is dat daarop de in die rechtspraak vermelde uitzonderingen van toepassing zouden zijn. Het hof zal derhalve recht doen op de oorspronkelijke in hoger beroep ingestelde eis.