ECLI:NL:GHARL:2014:3390

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
13/00709, 13/00710, 13/00711, 13/00712, 13/00735, 13/00736, 13/00737 en 13/00738
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering inkomstenbelasting en vergrijpboetes in het kader van kinderopvang door belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2007, 2008 en 2009, opgelegd aan belanghebbende, een gastouder. De Inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd omdat belanghebbende inkomsten uit kinderopvang niet had aangegeven in haar aangiften. De rechtbank Gelderland had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, maar de boetebeschikkingen voor de jaren 2007 en 2008 gegrond verklaard en verminderd. Zowel belanghebbende als de Inspecteur gingen in hoger beroep.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in de jaren 2007, 2008 en 2009 als gastouder heeft gewerkt en hiervoor vergoedingen heeft ontvangen. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van nieuwe feiten, maar het Hof oordeelde dat voor het jaar 2009 geen nieuw feit aanwezig was. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim had begaan door de primitieve aanslag voor 2009 op te leggen zonder de inkomsten uit kinderopvang te onderzoeken.

Het Hof oordeelde verder dat belanghebbende in 2009 in kwade trouw handelde door de inkomsten niet op te geven, wat leidde tot een vergrijpboete van 50%. Voor de jaren 2007 en 2008 oordeelde het Hof dat de Inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende opzet had, maar wel grove schuld. De boetes voor deze jaren werden vastgesteld op 25%. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten en immateriële schade aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
locatie Arnhem
nummers 13/00709 t/m 13/00712 en 13/00735 t/m 13/00738
uitspraakdatum: 23 april 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2013, nummers AWB 12/20 t/m 12/22 en 12/906, in het geschil tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.290. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 209 aan heffingsrente in rekening gebracht en is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete van € 745 opgelegd. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 verder een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 4.677 en een verschuldigde bijdrage van € 205. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 28 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.497. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 179 aan heffingsrente in rekening gebracht en is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete van € 1.005 opgelegd.
1.3
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.564. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 133 aan heffingsrente in rekening gebracht en is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete van € 1.068 opgelegd. Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 verder een navorderingsaanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 8.683 en een verschuldigde bijdrage van € 416. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 20 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 29 november 2011 (voor wat betreft de navorderingsaanslagen en beschikkingen met betrekking tot de jaren 2007 en 2008) en 23 februari 2012 (voor wat betreft de navorderingsaanslagen en beschikkingen met betrekking tot het jaar 2009) de navorderingsaanslagen, beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 13 juni 2013 de beroepen inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV 2007, 2008 en 2009, de navorderingsaanslagen ZVW 2007 en 2009, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikking 2009 ongegrond verklaard, de beroepen inzake de boetebeschikkingen 2007 en 2008 gegrond verklaard, deze boetebeschikkingen verminderd tot respectievelijk € 353 en € 477 en de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade tot een bedrag van € 500.
1.6
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur en belanghebbende hebben over en weer verweerschriften ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] (een zoon van belanghebbende), bijgestaan door mr. [B] als gemachtigde van belanghebbende, alsmede [C] en [D] namens de Inspecteur. Beide partijen hebben ter zitting pleitnota’s overgelegd en voorgedragen.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De feiten

2.1
De Rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld, waarbij verweerder dient te worden gelezen als de Inspecteur en eiseres als belanghebbende.
“2.1 Eiseres, geboren op 26 oktober 1946, is gehuwd met de heer [E], geboren op 4 augustus 1944. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren, [F], [G] en [A].
2.2
In de jaren 2007, 2008 en 2009 heeft eiseres werkzaamheden verricht als gastouder voor haar kleinkinderen via gastouderbureau [H]. De kleinkinderen waarvoor eiseres als gastouder fungeerde, zijn de drie kinderen van haar zoon [G].
2.3
Voor het verrichten van deze werkzaamheden heeft eiseres een vergoeding ontvangen van respectievelijk € 5.899 (2007), € 6.625 (2008) en € 7.922 (2009).
2.4
In de ingediende aangiften IB/PVV voor de jaren 2007, 2008 en 2009 heeft eiseres de door haar als gastouder genoten inkomsten niet vermeld. Ook zijn geen kosten in aanmerking genomen. De aangiften van eiseres zijn opgesteld en ingediend door haar zoon [A].
2.5
De aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 is op 1 april 2008 ingediend en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.613. Met dagtekening 19 maart 2009 is de primitieve aanslag IB/PVV 2007 opgelegd overeenkomstig de door eiseres ingediende aangifte.
2.6
Op 23 maart 2009 is aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.235. Met dagtekening 6 november 2009 is de primitieve aanslag IB/PVV 2008 opgelegd overeenkomstig de door eiseres ingediende aangifte.
2.7
Op 11 februari 2010 heeft verweerder eiseres een brief toegestuurd waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“(…) De Belastingdienst besteedt bij de beoordeling van de aangifte inkomstenbelasting 2009 extra aandacht aan inkomsten uit kinderopvang. Uit onze gegevens blijkt dat u in 2008 gastouder was. U was dit misschien ook in 2009.
Aangifte doen voor 2009
Had u in 2009 ook inkomsten uit kinderopvang? Dan moet u voor het jaar 2009 aangifte doen. (...) Vul dan deze inkomsten in bij ‘Inkomsten uit overig werk’ in uw aangifte.
(…)
Inkomsten uit kinderopvang in 2008 en 2007
Volgens onze gegevens hebt u in 2008 kinderen opgevangen en bent u daarvoor betaald. U moet hiervoor aangifte doen. Had u in 2007 ook inkomsten uit kinderopvang? Dan geldt hiervoor hetzelfde als voor 2008.
(...)
Hebt u al aangifte gedaan. maar de inkomsten uit kinderopvang niet ingevuld? Kijk dan ook op www.belastingdienst.nl wat u dan moet doen (...).”
2.8
Op 18 maart 2010 heeft eiseres aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.843. Met dagtekening 3 november 2010 is de primitieve aanslag IB/PVV 2009 opgelegd conform de door eiseres ingediende aangifte.
2.9
Bij brieven van 20 oktober 2010 en 12 november 2010 heeft verweerder eiseres verzocht om informatie te verstrekken over de door haar ontvangen inkomsten uit kinderopvang in de jaren 2007 en 2008.
2.1
Eiseres heeft de gevraagde informatie verstrekt aan verweerder.
2.11
Bij brieven van 13 december 2010 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van zijn voornemen om voor de jaren 2007 en 2008 navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW op te leggen omdat hij van plan is om de inkomsten die zij in de jaren 2007 en 2008 als gastouder heeft genoten na te vorderen. Hierbij is ook het voornemen kenbaar gemaakt om vergrijpboeten van 50% op te leggen omdat het volgens verweerder aan de (voorwaardelijke) opzet van eiseres te wijten is dat de primitieve aanslagen te laag zijn vastgesteld.
2.12
Met dagtekening 19 februari 2011 zijnde onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW voor de jaren 2007 en 2008 opgelegd, met bijbehorende boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen. De aangebrachte correcties voor de IB/PVV zijn door verweerder als volgt berekend:
Jaar 2007:
Aangegeven inkomen box 1: € 10.613
Correctie inkomsten gastouder:
Bij: Inkomsten € 5.899 +
Af: Kosten
€ 1.222-/-
€ 4.677 +
Vast te stellen inkomen box 1: € 15.290
Jaar 2008:
Aangegeven inkomen box 1: € 7.235
Correctie inkomsten gastouder:
Bij: Inkomsten € 6.625 +
Af: Kosten
€ 1.325-/-
€ 5.300
Correctie teveel geclaimde ziektekosten:
€ 962
Vast te stellen inkomen box 1: € 13.497
2.13
Bij brieven van 24 mei 2011, 7 juni 2011 en 5 juli 2011 heeft verweerder eiseres vragen gesteld over de door haar ontvangen inkomsten uit kinderopvang in het jaar 2009.
2.14
Eiseres heeft deze vragen telkens beantwoord.
2.15
Bij brief van 28 september 2011 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat hij voornemens is om voor het jaar 2009 navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW met vergrijpboeten van 50% op te leggen.
2.16
Met dagtekening 2 december 2011 zijn deze navorderingsaanslagen voor het jaar 2009 opgelegd. De correctie voor de IB/PVV is als volgt:
Jaar 2009:
Aangegeven inkomen box 1: € 10.843
Correctie inkomsten gastouder
Bij: Inkomsten € 7.922 +
Af: Kosten
€ 1.201-/-
€ 6.721 +
Vast te stellen inkomen box 1: € 17.564”
2.2
Het Hof neemt deze feiten over en stelt verder de volgende feiten vast.
2.3
In een brief, gedateerd 29 maart 2011 aan de Belastingdienst Rivierenland staat onder meer het volgende.
“Hierbij dien ik namens mijn moeder mevrouw [X] met bovenstaand BSN een vrijwillige verbetering van de aangifte inkomstenbelasting 2009 in. Een en ander als bedoeld in art. 67n AWR.
Het betreft het verzuimen van het opgeven van resultaat uit overige werkzaamheden, te weten inkomsten uit kinderopvang: (…)”
2.4
In een brief van de Inspecteur, gedateerd 7 februari 2012, staat onder meer het volgende.
“Uw stelling over de vrijwillige verbetering is juist, voorzover het gaat om uw stelling dat het om de beleving van mevrouw [X] gaat. De interpretatie daarvan echter begrijp ik niet. Op 29 maart 2011 kon zij toch niet serieus menen dat de belastingdienst haar niet op het spoor was, dus dat hij geen lont had geroken. De belastingdienst had net een maand eerder de navorderingsaanslagen 2007 en 2008 opgelegd. Het ligt dan toch zeer voor de hand dat ook het jaar 2009 zou worden bekeken. Ik ga er zelfs vanuit dat die navorderingsaanslagen de aanleiding zijn geweest om de brief van 29 maart 2011 te schrijven. Objectief gezien is het niet aannemelijk te veronderstellen dat mevrouw [X] de indruk kon hebben gehad dat de belastingdienst niet ook het jaar 2009 in een navorderingstraject zou opnemen. Sterker nog, het zou zeer vreemd zijn geweest als de belastingdienst dat niet zou hebben gedaan. Verder rijst de vraag waarom de brief van 29 maart 2011 pas toen is verzonden en niet al meteen nadat de belastingdienst bij brieven van 20 oktober 2010 mevrouw [X] liet weten dat in de aangiften over de jaren 2007 en 2008 de inkomsten niet waren aangegeven en de zoon bij zijn brief van 4 november 2011 liet weten dat de constateringen juist waren. Het had voor de hand gelegen in die brief kenbaar te maken dat ook het jaar 2009 onjuist was. Overigens zou ook die melding dan niet als een vrijwillige verbetering aangemerkt zijn, maar had wel getuigd van de wil om meteen openheid van zaken te willen geven.
U stelt dat er bij mevrouw [X] van een ongelukkige samenloop van omstandigheden sprake was dat de inkomsten niet waren aangegeven. Waaruit die ongelukkige samenloop van omstandigheden uit bestonden, vermeldt u niet. Wat het feit dat de aangifte is ingevuld door de zoon van mevrouw [X] hiermee te maken heeft, is mij niet duidelijk. Die zoon is immers belastingadviseur en weet dat dergelijke inkomsten belast zijn. Hij wist ook dat zijn moeder die inkomsten ontving, omdat het immers zijn kinderen waren die werden opgevangen.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de heffingsrentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd. Verder is in geschil of de Rechtbank aan belanghebbende ten onrechte een immateriële schadevergoeding van € 500 heeft toegekend.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

Nieuw feit
4.1
Met betrekking tot de navorderingsaanslagen 2007 en 2008 heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Inspecteur beschikte over een (nieuw) feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR). De Rechtbank heeft daarbij overwogen dat de gegevens waarover de Belastingdienst/Toeslagen beschikte niet kunnen worden toegerekend aan de Inspecteur, dat een organisatie als de Belastingdienst een redelijke termijn moet worden gegund om gegevens te verwerken en dat gelet hierop het aannemelijk moet worden geacht dat de Inspecteur eerst na het opleggen van de primitieve aanslagen bekend is geworden met de inkomsten uit kinderopvang. Het Hof sluit zich aan bij dit oordeel en maakt de door de Rechtbank gebezigde motivering hiervoor tot de zijne. Het Hof voegt daaraan toe dat de omstandigheid dat de Inspecteur bekend was met het feit dat werd onderzocht in hoeverre gastouders de inkomsten uit kinderopvang correct in de aangifte verwerkten, niet betekent dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim beging door desondanks de onderhavige primitieve aanslagen over 2007 en 2008 op te leggen. Immers, deze omstandigheid brengt, anders dan belanghebbende heeft bepleit, niet mee dat de Inspecteur moest wachten met het opleggen van tienduizenden primitieve aanslagen totdat nader onderzoek was verricht en maakte niet dat hij in redelijkheid behoorde te twijfelen aan de door belanghebbende ingediende aangiftes over die jaren.
4.2
Anders dan de Rechtbank, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur voor het jaar 2009 niet beschikte over een nieuw feit. Immers, blijkens de brief van 7 februari 2012 is de Inspecteur zelf van mening dat het vanaf 20 oktober 2010 (het moment waarop vaststaat dat de informatie van de Belastingdienst/Toeslagen over de jaren 2007 en 2008 door de Inspecteur was verwerkt in een vragenbrief van zijn hand aan belanghebbende) zeer voor de hand had gelegen dat ook het jaar 2009 zou worden bekeken, zulks ongeacht de vraag of informatie van de Belastingdienst/Toeslagen over het jaar 2009 was verkregen. Door desondanks daarna de primitieve aanslag IB/PVV 2009 conform de aangifte op te leggen, beging de Inspecteur naar het oordeel van het Hof een ambtelijk verzuim. Immers, tussen partijen is niet in geschil is dat het zeer voor de hand had gelegen dat de Inspecteur, gelet op de informatie die hem op dat moment ter beschikking stond, in redelijkheid zou twijfelen aan de juistheid van de aangifte met betrekking tot de inkomsten uit kinderopvang. Naar ’s Hofs oordeel is in een dergelijk geval sprake van een feit dat de Inspecteur redelijkerwijs bekend had kunnen zijn.
4.3
Nu de hoogte van de navorderingsaanslagen niet in geschil is, staat vast dat het hoger beroep van belanghebbende met betrekking tot de navorderingsaanslagen 2007 en 2008 ongegrond is en dat de navorderingsaanslagen 2009 slechts stand kunnen houden indien de Inspecteur aannemelijk maakt dat ter zake van het niet in de aangifte opnemen van inkomsten uit kinderopvang sprake is van kwade trouw bij belanghebbende.
Kwade trouw
4.4
Op 18 maart 2010 is door [A] aangifte IB/PVV 2009 gedaan. Dat is ruim een maand nadat belanghebbende de brief van 11 februari 2010 heeft ontvangen. In deze brief wijst de Inspecteur belanghebbende expliciet erop dat eventuele inkomsten uit kinderopvang in de aangifte IB/PVV 2009 dienen te worden verwerkt. [A] heeft ter zitting van het Hof aangegeven dat hij niet op de hoogte was van het feit dat belanghebbende tegen betaling de kinderen van zijn broer opving en dat zijn moeder hem de brief van 11 februari 2010 niet heeft gegeven. Het Hof acht dit aannemelijk, maar trekt hieruit, anders dan belanghebbende, de conclusie dat het aan de voorwaardelijke opzet van belanghebbende is te wijten dat over 2009 te weinig belasting is geheven. Gelet op de inhoud en datering van de brief van 11 februari 2010 acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende heeft geweten dat zij inkomsten uit kinderopvang genoot en de brief zelf fiscaal relevante informatie betrof. Door ervoor te kiezen desondanks de brief niet af te geven aan haar zoon die de aangifte IB/PVV 2009 voor haar verzorgde en deze ook niet te vertellen dat zij in 2009 inkomsten uit kinderopvang genoot, heeft zij naar ’s Hofs oordeel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in 2009 te weinig belasting zou worden geheven. Dit brengt mee dat sprake is van kwade trouw in de zin van artikel 16 van de AWR (vgl. HR 31 januari 2003, nr. 37.511, ECLI:NL:HR:2003:AE8092, BNB 2003/124). Het hoger beroep van belanghebbende met betrekking tot de navorderingsaanslagen 2009 is derhalve ongegrond.
Heffingsrente
4.5
Belanghebbende heeft geen aparte gronden aangevoerd tegen de beschikkingen heffingsrente, zodat het hoger beroep, gelet op het bovenstaande ook in zoverre ongegrond is.
Vergrijpboetes
4.6
Met betrekking tot de jaren 2007 en 2008 is het Hof van oordeel dat de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aan het (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat met betrekking tot de inkomsten uit kinderopvang te weinig belasting is geheven. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende zich ten tijde van het doen van aangifte over deze jaren bewust is geweest van het feit dat de informatie met betrekking tot de door haar verzorgde kinderopvang fiscaal relevant was. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur wel aannemelijk gemaakt dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de te weinig belasting is geheven, nu belanghebbende heeft gesteld dat zij informatie die zij omtrent het belastbaar zijn van de vergoedingen van het gastouderbureau verkreeg, niet goed bekeken heeft. Met betrekking tot het jaar 2009 heeft de Inspecteur, gelet op het in 4.5 overwogene, wel aannemelijk gemaakt dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende.
4.7
Gelet op het bovenstaande acht het Hof boetes van 25 procent (2007 en 2008; grove schuld) en 50 procent (2009; (voorwaardelijk) opzet) passend en geboden. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd acht het Hof, gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, van onvoldoende gewicht om de boetes te matigen.
4.8
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat de redelijke termijn waarbinnen de rechter moet hebben geoordeeld over de boetes in casu twee jaar bedraagt, te rekenen vanaf 13 december 2010 (de datum waarop de boetes aan belanghebbende zijn aangekondigd). Hetgeen de Inspecteur in dit verband heeft aangevoerd, acht het Hof van onvoldoende gewicht om van een andere termijn uit te gaan. Naar ’s Hofs oordeel heeft de Rechtbank de boetes wegens overschrijding van deze redelijke termijn terecht met 5 procent gematigd. Nu de redelijke termijn in hoger beroep niet verder is overschreden, ziet het Hof geen aanleiding de boetes verder te matigen.
Immateriële schadevergoeding
4.9
In hoger beroep staat vast dat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan ruim twee jaar en twee maanden nadat door belanghebbende bezwaar tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente 2007 en 2008 was aangetekend. Het Hof is van oordeel dat de redelijke termijn daarmee met ruim twee maanden is overschreden. Hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd, acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. De feiten en omstandigheden die hij aanvoert zijn onvoldoende om tot de conclusie te komen dat belanghebbendes proceshouding er (mede) debet aan is geweest dat de redelijke termijn is overschreden. De relatief korte oponthouden die de Inspecteur verder aanvoert, zijn niet ongebruikelijk in een fiscale procedure en moeten geacht worden te zijn verdisconteerd in de termijn van twee jaar waarbinnen een rechter uitspraak moet hebben gedaan. Gelet op het feit dat de Inspecteur eerst acht maanden na ontvangst van de bezwaarschriften uitspraken op bezwaar heeft bedaan, is de termijnoverschrijding gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2013 (nummer 11/04270, ECLI:NL:HR:2013:BX6666) bijna geheel toerekenbaar aan de Inspecteur. De Rechtbank heeft deze dan ook terecht veroordeeld tot het vergoeden van de schade ten bedrage van € 500.
slotsom
Op grond van het vorenstaande zijn de hoger beroepen van zowel belanghebbende als de Inspecteur ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep van de Inspecteur heeft moeten maken vast op € 974 (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting à € 487 per punt met wegingsfactor 1).

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in verband met het hoger beroep van de Inspecteur tot een bedrag van € 974 en;
- bepaalt dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 478 zodra deze uitspraak onherroepelijk is vast komen te staan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en
mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 april 2014
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 april 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.