In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2007, 2008 en 2009, opgelegd aan belanghebbende, een gastouder. De Inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd omdat belanghebbende inkomsten uit kinderopvang niet had aangegeven in haar aangiften. De rechtbank Gelderland had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, maar de boetebeschikkingen voor de jaren 2007 en 2008 gegrond verklaard en verminderd. Zowel belanghebbende als de Inspecteur gingen in hoger beroep.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in de jaren 2007, 2008 en 2009 als gastouder heeft gewerkt en hiervoor vergoedingen heeft ontvangen. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van nieuwe feiten, maar het Hof oordeelde dat voor het jaar 2009 geen nieuw feit aanwezig was. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim had begaan door de primitieve aanslag voor 2009 op te leggen zonder de inkomsten uit kinderopvang te onderzoeken.
Het Hof oordeelde verder dat belanghebbende in 2009 in kwade trouw handelde door de inkomsten niet op te geven, wat leidde tot een vergrijpboete van 50%. Voor de jaren 2007 en 2008 oordeelde het Hof dat de Inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende opzet had, maar wel grove schuld. De boetes voor deze jaren werden vastgesteld op 25%. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten en immateriële schade aan belanghebbende.