In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2014 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de appellant in zijn hoger beroep. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de pachtkamer van de rechtbank Limburg, maar de appeldagvaardingen waren te laat uitgebracht. De termijn voor het indienen van hoger beroep tegen vonnissen van de pachtkamer bedraagt één maand na de uitspraak, en het bestreden vonnis dateerde van 4 december 2013. De appellant had zijn dagvaardingen pas op 17 januari 2014 ingediend, wat resulteerde in een overschrijding van de termijn.
De appellant voerde aan dat er sprake was van een apparaatsfout, omdat de griffie van de rechtbank aan zijn rechtshulpverlener had meegedeeld dat de zaak op 8 januari 2014 voor vonnis stond. Echter, het hof oordeelde dat deze omstandigheden geen uitzondering op de strikte handhaving van de beroepstermijn rechtvaardigden. Het hof benadrukte dat rechtsmiddelentermijnen van openbare orde zijn en dat er duidelijkheid moet bestaan over het tijdstip waarop deze termijnen aanvangt en eindigt.
Het hof concludeerde dat de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij niet tijdig had gehandeld. De kosten van het hoger beroep werden aan de appellant opgelegd, aangezien hij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Het arrest werd uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters en deskundige leden van het hof.