ECLI:NL:GHARL:2014:3092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12/00641, 12/00642 en 12/00643
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding van belanghebbende, [X] [Z], tegen de inspecteur van de Belastingdienst en de Staat der Nederlanden. De zaak betreft de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2005, 2006 en 2007. Belanghebbende heeft in beroep en hoger beroep geprocedeerd over deze aanslagen, waarbij de rechtbank Arnhem eerder uitspraken heeft gedaan. Het Hof heeft vastgesteld dat de behandeling van de bezwaarschriften en beroepsprocedures aanzienlijk langer heeft geduurd dan de redelijke termijn die hiervoor geldt. De overschrijding van de redelijke termijn is vastgesteld op bijna één jaar en tien maanden voor de aanslag 2005, bijna negen maanden voor de aanslag 2006 en bijna tien maanden voor de voorlopige aanslag 2007. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van in totaal € 2.000, waarbij de Staat en de Inspecteur ieder € 1.000 moeten vergoeden. Het Hof heeft de verzoeken om schadevergoeding toegewezen en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 12/00641, 12/00642 en 12/00643
uitspraakdatum: 15 april 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzoek om schadevergoeding van
[X], wonende te
[Z](hierna: belanghebbende),
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)
en tegen
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie)(hierna: de Staat)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.193. Tevens is een boete van € 1.075 opgelegd. Verder is een bedrag van € 293 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.204
.Tevens is een boete van € 520 opgelegd. Verder is een bedrag van € 502 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.500. Verder is een bedrag van € 2.293 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2005, alsmede de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente en boetebeschikking gehandhaafd, de aanslag IB/PVV 2006 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.704, de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikking verminderd tot € 416, en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.342 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 20 september 2012 het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2005 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente en boetebeschikking niet-ontvankelijk verklaard, het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2006 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente ongegrond verklaard, het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2007 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente en boetebeschikking ongegrond verklaard, het beroep inzake de boetebeschikking 2006 gegrond verklaard, en de uitspraak op bezwaar inzake deze boetbeschikking alsmede de boetebeschikking vernietigd.
1.6.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 30 oktober 2012 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2013. De zaken van belanghebbende (nummers 12/00641, 12/00642 en 12/00643) zijn gezamenlijk behandeld met die van zijn partner [A] (nummers 12/00638, 12/00639 en 12/00640). Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de wederpartij.
1.8
Het Hof heeft bij uitspraak van 1 oktober 2013, nrs. 12/00641, 12/00642 en 12/00643 het hoger beroep voor zover het de boetebeschikking 2005 en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 betreft gegrond verklaard, het hoger beroep voor het overige ongegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de boetebeschikking 2005 en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 betreft vernietigd, de uitspraak van de Rechtbank voor het overige bevestigd, de beroepen inzake de boetebeschikking 2005 en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikking 2005 en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 vernietigd, de boetebeschikking 2005 vernietigd en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 vermindert tot een bedrag van € 5.176.
1.9
Het Hof heeft in dezelfde uitspraak het onderzoek heropent ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van belanghebbende om een immateriële schadevergoeding met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn.
1.1
Het Hof heeft de Staat in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 28 oktober 2013 heeft de Staat aan het Hof medegedeeld zich in deze procedure te refereren aan het oordeel van het Hof.
1.11
Het Hof heeft een afschrift van de brief van de Staat aan de Inspecteur gezonden en hem in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verzoek van belanghebbende om een immateriële schadevergoeding met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. De Inspecteur heeft bij brief van 5 december 2013 aan het Hof medegedeeld zich in deze procedure te refereren aan het oordeel van het Hof en geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid om een schriftelijke reactie op het verzoek van belanghebbende te geven.
1.12
Belanghebbende heeft, naar daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan het Hof medegedeeld geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid een schriftelijke reactie op de brieven van de Staat en de Inspecteur te geven.
1.13
Tot de stukken van het geding behoren naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.14
Partijen hebben het Hof toestemming verleend om zonder nader mondelinge behandeling uitspraak te doen in deze zaak.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2005 met dagtekening 27 november 2008 is op 1 december 2008 door de Inspecteur ontvangen.
2.2
Het bezwaarschift van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2006 met dagtekening 3 december 2009 is op 7 december 2009 door de Inspecteur ontvangen.
2.3
Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 met dagtekening 30 november 2009 is op 1 december 2009 door de Inspecteur ontvangen.
2.4
Het Hof heeft in de in 1.8 bedoelde uitspraak vastgesteld dat de Inspecteur bij brief van 7 mei 2010 uitspraken op bezwaar heeft gedaan.
2.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2005 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het beroepschrift, gedagtekend op 17 juni 2010 is op 1 juli 2010 bij de Rechtbank ingekomen.
2.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2006 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het beroepschrift, gedagtekend op 6 augustus 2010 is op 9 augustus 2010 bij de Rechtbank ingekomen.
2.7
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar inzake de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het beroepschrift gedagtekend op 6 augustus 2010 is op 7 september 2010 bij de Rechtbank ingekomen.
2.8
De Rechtbank heeft op 20 september 2012 uitspraak gedaan.
2.9
Belanghebbende heeft op 30 oktober 2012 tegen de onder 2.8 genoemde uitspraak hoger beroep ingesteld.
2.1
Ter zitting van het Hof op 28 augustus 2013 heeft belanghebbende in zijn pleitnota verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van een belastinggeschil onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/05112, ECLI:NL:HR:2011:BO5080, BNB 2011/233.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of, en zo ja tot welk bedrag, belanghebbende recht heeft op toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
3.2
Belanghebbende concludeert tot een toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en de beroepsfase.
3.3
De Staat en de Inspecteur concluderen tot een toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor zover het Hof van oordeel is dat belanghebbende recht heeft op toekenning van een dergelijke schadevergoeding.
3.4
Alle partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

Algemeen
4.1
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 juni 2011, nr. 09/02639, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, BNB 2011/232, geoordeeld dat voor de vraag of de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die hij in zijn arrest van 22 april 2005, nr. 37984, LJN AO9006, BNB 2005/337, heeft neergelegd voor de duur van de redelijke termijn in fiscale boetezaken. Daarbij hanteert de Hoge Raad als uitgangspunt dat de redelijke termijn voor de behandeling in de bezwaarfase en de beroepsfase tezamen niet meer dan twee jaar bedraagt. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 22 maart 2013 nr. 11/04270, ECLI:NL:HR:2013:BX6666, BNB 2013/152, heeft in belastingzaken waarin de bezwaar- en de beroepsfase tezamen onredelijk veel tijd in beslag hebben genomen als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
Overschrijding van de redelijke termijn in de procedure inzake de aanslag IB/PVV 2005
4.2
Vast staat dat het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2005 op 1 december 2008 door de Inspecteur is ontvangen en dat op 7 mei 2010 uitspraak op bezwaar is gedaan. Voorts staat vast dat het tegen die uitspraak gerichte beroepschrift op 1 juli 2010 door de Rechtbank is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met de uitspraak van de Rechtbank van 20 september 2012. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal bijna drie jaar en tien maanden geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van bijna één jaar en tien maanden. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken
,dient het bedrag van de immateriële schadevergoeding te worden berekend op viermaal € 500, ofwel € 2.000.
4.3
Voor de overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase met bijna negen maanden zal de Staat worden veroordeeld tot een vergoeding van € 1.000.
4.4
Voor de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase met ruim elf maanden zal de Inspecteur veroordeeld worden tot een vergoeding van € 1.000.
Overschrijding van de redelijke termijn in de overige procedures
4.5
Vast staat dat het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2006 op 7 december 2009 door de Inspecteur is ontvangen en dat op 7 mei 2010 uitspraak op bezwaar is gedaan. Voorts staat vast dat het tegen die uitspraak gerichte beroepschrift op 9 augustus 2010 door de Rechtbank is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met de uitspraak van de Rechtbank van 20 september 2012. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal twee jaren en tien maanden geduurd, hetgeen een overschrijding van de in redelijke termijn meebrengt van bijna tien maanden.
4.6
Vast staat voorts dat het bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 op 1 december 2009 door de Inspecteur is ontvangen en dat op 7 mei 2010 uitspraak op bezwaar is gedaan. Voorts staat vast dat het tegen die uitspraak gerichte beroepschrift op 7 september 2010 door de Rechtbank is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met de uitspraak van de Rechtbank van 20 september 2012. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal twee jaren en negen maanden geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van bijna tien maanden.
4.7
In een geval als het onderhavige, waarin meerdere zaken van een belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient in dit verband te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel, in dit geval vanaf de ontvangst van het eerst ingediende bezwaarschrift (HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540).
4.8
Het Hof is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in de tweede procedure inzake de aanslag IB/PVV 2006 en de derde procedure inzake de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 niet tot een hogere schadevergoeding dient te leiden. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de procedures inzake de aanslag IB/PVV 2005, de aanslag IB/PVV 2006 en de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 alle betrekking hadden op een bij de (voorlopige) aanslag door de Inspecteur toegepaste correctie van het door belanghebbende aangeven belastbaar inkomen uit werk en woning in verband met contante geldstortingen, zodat zij betrekking hebben op hetzelfde onderwerp.
4.9
SlotsomHet verzoek om toekenning van een immateriële schadevergoeding dient te worden toegewezen.

5.Proceskosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van de door hem geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000; en
– veroordeelt de Staat tot vergoeding aan belanghebbende van de door hem geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is op 15 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer)
(A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 15 april 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.