ECLI:NL:GHARL:2014:2871

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
200.130.813-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eiswijziging in hoger beroep en de eisen van een goede procesorde

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2014, betreft het een eiswijziging in hoger beroep in een kort geding. De appellante, vertegenwoordigd door mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. B.P. van Overeem, met betrekking tot een koop- en huurovereenkomst. De voorzieningenrechter had de vorderingen van appellante afgewezen, maar in hoger beroep heeft appellante haar eis gewijzigd. De gewijzigde eis houdt in dat appellante een voorschot van € 235.000,- vordert, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, en dat de vordering van geïntimeerde tot betaling van huurpenningen wordt afgewezen.

Het hof overweegt dat de wijziging van eis in hoger beroep niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De omstandigheid dat aan de (oorspronkelijk) gedaagde een feitelijke instantie wordt ontnomen, is op zich ontoereikend om de eiswijziging te verwerpen. De gewijzigde vordering vloeit voort uit dezelfde rechtsverhouding als de oorspronkelijke vordering en betreft materieel hetzelfde geschil. Bovendien zijn de omstandigheden gewijzigd, waardoor appellante in beginsel de mogelijkheid heeft haar eis aan te passen. Het hof wijst erop dat het hoger beroep ook een herstelfunctie heeft en dat het appellante is toegestaan haar koers in het hoger beroep te wijzigen.

De bezwaren van geïntimeerde tegen de gewijzigde eis, waaronder het ontbreken van spoedeisend belang en de ongeschiktheid voor kort geding, zullen bij de inhoudelijke beoordeling van de vordering aan de orde komen. Het hof verwerpt het bezwaar tegen de eiswijziging en verwijst de zaak naar de rol voor verder procederen. De beslissing omtrent de kosten van het incident wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.130.813/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/126681/ KG ZA 13-130)
arrest in kort geding van de tweede kamer van 8 april 2014 in het incident bezwaar wijziging van eis
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. B.P. van Overeem, kantoorhoudend te Haarlem.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden 4 juni 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 juni 2013,
- de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis (met producties),
- de memorie van antwoord, tevens houdende bezwaar wijziging van eis,
- de memorie van antwoord in het incident van [appellante].
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest in het incident overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] in hoger beroep luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In conventie:
[geïntimeerde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van€ 233.500,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf27 december 2012, althans vanaf 25 juli 2013, althans vanaf de dag dezer dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening,
In reconventie:
De vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van [appellante] om met ingang van 1 april 2013 maandelijks aan [geïntimeerde] de huurpenningen de voldoen ad € 8.333,33 te vermeerderen met BTW alsnog af te wijzen;
In conventie en in reconventie:
[geïntimeerde] in de kosten van beide instanties te veroordelen."

3.De beoordeling in het incident

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Tussen partijen zijn een koop- en huurovereenkomst tot stand gekomen als omschreven in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.3 van het vonnis waarvan beroep. Het hof zal uitgaan van de in die rechtsoverwegingen alsmede in de rechtsoverwegingen 2.4 tot en met 2.10 weergegeven feiten.
[appellante] heeft in eerste aanleg in conventie, samengevat, gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de koop-/huurovereenkomst, onder meer bestaande in het opmaken van een zogenaamd asbestinventarisatierapport van het gehuurde alsmede een eindrapport na een eventuele sanering teneinde vast te stellen dat het gehuurde weer in gebruik kan worden genomen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter [appellante] veroordeeld tot betaling van de inmiddels verschenen en nog te verschijnen huurtermijnen vanaf april 2013.
3.2
Bij memorie van grieven heeft [appellante] haar oorspronkelijke eis in conventie gewijzigd, aldus dat zij haar in eerste aanleg ingestelde vorderingen intrekt, behoudens de vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten. Zij vordert thans een voorschot van € 235.000,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 27 december 2012, althans vanaf 25 juli 2013, althans vanaf de dag "dezer dagvaarding", tot aan de dag der algehele voldoening. Zij legt daaraan het volgende ten grondslag.
[appellante] heeft inmiddels geen belang meer bij de door haar in eerste aanleg gevorderde voorzieningen, aangezien zij inmiddels tot buitengerechtelijke ontbinding en (voor zover vereist ook) tot vernietiging van de koop-/huurovereenkomst is overgegaan, en [geïntimeerde] zich bij de beëindiging heeft neergelegd. Omdat [geïntimeerde] geen gehoor heeft gegeven aan het bij sommatie gedane verzoek van [appellante] om over te gaan tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] uit hoofde van de huur- en koopovereenkomst betaald heeft, en tot vergoeding van de schade van [appellante], heeft zij een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Hierin vordert zij zowel de bekrachtiging van haar ontbinding/vernietiging van de huurovereenkomsten door middel van een verklaring voor recht, als (terug)betaling van al hetgeen zij heeft voldaan uit hoofde van de koop-/huurovereenkomst, alsmede vergoeding van haar schade.
3.3
[geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis. Zij legt daaraan het volgende ten grondslag. Er is sprake van een totaal andere vordering en een totaal andere grondslag. Los van het feit dat de nieuwe vordering zich niet leent voor behandeling in kort geding (het spoedeisend belang ontbreekt, en er is over deze materie reeds een bodemprocedure aanhangig ten overstaan van de kantonrechter in Alkmaar), wordt [geïntimeerde] in haar verdediging geschaad, nu deze vordering direct in hoogste feitelijke instantie wordt ingediend. Het enkele feit dat reeds een uitspraak in kort geding is gegeven, maakt niet dat in hoger beroep dan iedere andere vordering zou kunnen worden ingesteld, aldus [geïntimeerde].
3.4
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 130 Rv is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Krachtens artikel 353 lid 1 Rv geldt dit ook in hoger beroep.
Inherent aan de mogelijkheid van eiswijziging in hoger beroep is dat de gewijzigde eis slechts door één feitelijke instantie, het gerechtshof, beoordeeld wordt. De enkele omstandigheid dat aan de (oorspronkelijk) gedaagde een feitelijke instantie wordt ontnomen, is derhalve op zich ontoereikend om een eiswijziging in hoger beroep in strijd met de eisen van een goede procesorde te achten. Bijkomende feiten en omstandigheden om hiertoe wel te kunnen concluderen zijn gesteld noch gebleken. Het hof tekent daarbij aan dat de vordering voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding als de oorspronkelijke vordering en dat hieraan materieel hetzelfde geschil ten grondslag ligt. Voorts zijn als gevolg van de gestelde ontbinding/vernietiging de omstandigheden in de visie van [appellante] gewijzigd en behoort zij in beginsel de mogelijkheid te hebben haar eis daarop aan te passen. Daarnaast heeft het hoger beroep mede een herstelfunctie en is het appellant in beginsel toegestaan zijn koers in het hoger beroep te wijzigen (ECLI:NL:HR:2010:BM3912). Derhalve zal het hof recht doen op de gewijzigde eis. De bezwaren die [geïntimeerde] aanvoert tegen de gewijzigde eis als zodanig, te weten dat [appellante] hierbij geen spoedeisend belang heeft en dat deze zich niet leent voor een kort geding, zullen bij de inhoudelijke beoordeling van de vordering aan de orde komen.
De slotsom
3.5
Het hof zal het bezwaar tegen de eiswijziging verwerpen. De beslissing omtrent de kosten van dit incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor verder procederen.

4.De beslissing in het incident

Het gerechtshof:
verwerpt het bezwaar tegen de eiswijziging;
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan tot het eindarrest;
In de hoofdzaakverwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 22 april 2014voor verder procederen
(beraad partijen).
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.M.A. Wind en mr. R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 april 2014.