Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
29 juni 2010, 28 september 2010, 5 juni 2012 en 18 december 2012 van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).
2.Het geding in hoger beroep
3.De bevoegdheid en het toepasselijke recht
29 juni 2010 en maakt die tot de zijne.
materiëlerecht is geen grief gericht, zo begrijpt het hof uit de toelichting op de eerste grief sub 8.
Ook [geïntimeerden] gaan uit van de toepasselijkheid van het Duitse materiele recht, zodat ook het hof Duits materieel recht zal toepassen.
Tegen het oordeel over het procesrecht is wel een grief (grief I) gericht, die hierna onder 7
zal worden besproken.
4.De feiten
29 juni 2010 (rechtsoverweging 2) en 28 september 2010 (rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.7) zijn geen grieven gericht en is ook overigens niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Het gaat daarbij, voor zover van belang en aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep overigens als onweersproken vast staat, om het volgende.
€ 18.000,- inclusief montage. De overeenkomst is tussen partijen vastgelegd in het als productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg in het geding gebrachte schriftelijke stuk.
Dit schriftelijke stuk
"Auftrag 8860", met
"Kundennummer [nummer]"dat aan de onderzijde, ter plaatse van "Unterschrift des Kunden" is voorzien van een handtekening houdt onder meer het volgende in:
"Zahlungsbedingungen: Netto bar bei Lieferung
"1. Wenn der Käufer nach Ablauf einer ihm gesetzten angemessenen Nachfrist stillschweigt, die Abnahme verweigert oder ausdrücklich erklärt, nicht abnehmen zu wollen, kann der Verkäufer vom Vertrag zurücktreten oder Schadensersatz wegen Nichterfüllung von Maβgabe der Ziffer 3 verlangen. […]
29 november 2007 hebben [geïntimeerden] de ontbinding van de overeenkomst ingeroepen wegens "Leistungsverzug" van [appellante].
5.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
§ 288 BGB vanaf datum dagvaarding en buitengerechtelijke incassokosten van € 500,-.
Daartoe heeft zij aangevoerd dat [geïntimeerden] tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst doordat zij geweigerd hebben de keuken af te nemen, zodat [appellante] gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden en aanspraak te maken op schadevergoeding.
6.Ontvankelijkheid
7.Bespreking van de grieven
"Indien een partij als getuige is gehoord, kan haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs."
[getuige 2] als getuigen voorgebracht.
Over het tijdstip van ontvangst van de orderbevestiging heeft de heer [geïntimeerden] zich in zijn verklaring niet duidelijk uitgelaten. Mevrouw [geïntimeerden] heeft verklaard dat zij de orderbevestiging pas enkele dagen na het sluiten van de koopovereenkomst per post hebben ontvangen en dat deze hen niet ten tijde van het sluiten van de overeenkomst is overhandigd, zoals [appellante] heeft gesteld.
19 augustus 2006 hebben gesloten uitdrukkelijk staat vermeld dat de inbouwapparatuur conform de orderbevestiging met nummer 62002/1/1 zal worden geleverd. Er wordt derhalve expliciet verwezen naar de orderbevestiging met nummer 62002/1/1, die net als de overeenkomst is gedateerd 19 augustus 2006.
hebben in hun conclusie van antwoord onder 8 gesteld dat [appellante] de orderbevestiging op 19 augustus 2006, derhalve op de dag van het sluiten van de overeenkomst, aan hen heeft gezonden. Ook uit de eigen stellingen van [geïntimeerden] volgt derhalve dat de orderbevestiging op 19 augustus 2006 al gereed was. Niet valt in te zien dat [appellante] dit stuk, dat naar uit productie 1 blijkt door partijen tot onderdeel van de overeenkomst was gemaakt, op die dag niet aan [geïntimeerden] zou hebben overhandigd, maar ter post zou hebben bezorgd.
.De beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken.
19 augustus 2006 gesloten overeenkomst kunnen verklaren. Hij geeft aan:
Nu ook naar Duits recht de ontvangsttheorie geldt (§ 130 BGB), moet komen vast te staan dat de brief de geadresseerde heeft bereikt. Het bewijs dat een brief per post is verzonden is daarvoor onvoldoende.
Bovendien wordt het antwoord op de vraag of de brief [appellante] heeft bereikt pas relevant als komt vast te staan dat de orderbevestiging de inhoud van de overeenkomst inderdaad niet juist weergaf en [appellante] ten onrechte geweigerd heeft die orderbevestiging aan te passen. Slechts dan zouden [geïntimeerden] immers gerechtvaardigd de ontbinding van de overeenkomst hebben kunnen inroepen. Dat is evenwel niet komen vast te staan nu dat niet volgt uit de afgelegde verklaringen en evenmin uit de stukken die in het geding zijn gebracht.
grief IIIwordt beoogd. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter [geïntimeerden] terecht bewijs heeft opgedragen. Hun verweer, dat zij wel een overeenkomst hadden gesloten met [appellante], maar deze vervolgens rechtsgeldig hadden ontbonden wegens een toerekenbare tekortkoming van [appellante] is immers een bevrijdend verweer, waarvan [geïntimeerden] de bewijslast en het bewijsrisico dragen. Nu [geïntimeerden] naar het oordeel van het hof niet in dat bewijs zijn geslaagd, is van een ontbinding van de overeenkomst door [geïntimeerden] geen sprake.
27 november 2009 heeft gesommeerd om binnen acht dagen na dagtekening van die brief te bevestigen dat zij tot afname van de keuken en betaling van de koopprijs zouden overgaan, bij gebreke waarvan [appellante] aanspraak zou maken op schadevergoeding als bedoeld in
§ 9 AGB. [geïntimeerden] hebben aan die sommatie geen gevolg gegeven.
Nu [geïntimeerden] hebben geweigerd de keuken af te nemen, kan [appellante] op grond van de van toepassing zijnde AGB aanspraak maken op een schadevergoeding van 25% van de koopprijs derhalve € 4.500,-. Het hof zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de Duitse wettelijke rente. Tegen de door [appellante] gevorderde buitengerechtelijke kosten hebben [geïntimeerden] geen zelfstandig verweer gevoerd. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat [appellante] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en zal deze toewijzen.