In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende, [X] B.V., heeft verzocht om teruggaaf van € 26.900 in verband met de negatieve jaarmarge van 2007 van [A] B.V. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een overdracht van de onderneming van [A] B.V. aan [X] B.V. zoals bedoeld in artikel 31 van de Wet op de omzetbelasting. De belanghebbende heeft echter in hoger beroep gesteld dat er wel degelijk sprake is van een overdracht, en dat zij recht heeft op de teruggaaf.
Tijdens de zitting heeft het Hof vastgesteld dat de economische activiteiten van [A] B.V. op het moment van de overdracht nog niet waren beëindigd en dat deze activiteiten zijn voortgezet door [X] B.V. Het Hof heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie, waarin is bepaald dat de overdracht van een handelszaak of een autonoom bedrijfsonderdeel kan worden aangemerkt als een overgang van een algemeenheid van goederen. Het Hof concludeert dat de overdracht van de onderneming van [A] B.V. aan [X] B.V. heeft plaatsgevonden, waardoor de belanghebbende recht heeft op de teruggaaf van € 26.900.
Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de belanghebbende gegrond. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 2.434 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 april 2014.