Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
25 maart 2014
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
- een bedrag gelijk aan 10% van een functiegerelateerd normbedrag, en
- een bovennormbijdrage indien de leasetermijn hoger is dan het normbedrag.
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
C-305/97, V-N 1999/49.18 en van 20 januari 2005, Hotel Scandic Gåsabäck, C-412/03,
V-N 2005/8.22, geen ruimte bieden voor een correctie op grond van het BUA, omdat de werknemers in het onderhavige geval een meer dan symbolische vergoeding aan belanghebbende hebben betaald. De BUA-correctie dient voor beide boekjaren op nihil te worden gesteld. Nu partijen zijn overeengekomen dat de verschuldigde omzetbelasting over de eigen bijdrage voor privégebruik, die niet op aangifte is voldaan, kan worden betrokken in de aangiften over de onderhavige tijdvakken, brengt honorering van het primaire standpunt mee dat een aanvullende teruggaaf omzetbelasting moet worden verleend van € 13.542 (2008) en € 19.684 (2009), te vermeerderen met heffingsrente. Deze bedragen zijn als volgt berekend:
4.Beoordeling van het geschil
Hof: het arrest Oracle Nederland] heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn zich niet verzet tegen een regeling op grond waarvan een belastingplichtige de btw die is betaald bij de aanschaf van bepaalde goederen en diensten die gedeeltelijk voor privédoeleinden en gedeeltelijk voor bedrijfsdoeleinden ter beschikking worden gesteld, niet volledig doch slechts naar verhouding van het gebruik voor bedrijfsdoeleinden in aftrek kan brengen. In geval een vergoeding voor het privégebruik in rekening wordt gebracht, leidt dit op grond van artikel 2 van het BUA tot een verdere beperking van de aftrekuitsluiting. Gelet op hetgeen in voormeld arrest is overwogen in punt 59 tast dit de verenigbaarheid van dit onderdeel van het BUA met artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn niet aan.”
5.Proceskosten
6.Beslissing
25 maart 2014in het openbaar uitgesproken.