ECLI:NL:GHARL:2014:2188

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
200.121.950
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koopovereenkomst en non-conformiteit van een Volvo XC90

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede, inzake een koopovereenkomst voor een Volvo XC90. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.J. Speijdel, had de auto verkocht aan de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. M.D. Ubbink, maar de geïntimeerden stelden dat de auto niet voldeed aan de verwachtingen die zij op basis van de overeenkomst mochten hebben. De kern van het geschil betreft de vraag of de auto, die door de appellant was aangeprezen als geschikt voor een gezin van zes personen, daadwerkelijk over zeven goedgekeurde zitplaatsen beschikte. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de koopovereenkomst gedeeltelijk ontbonden moest worden en de koopprijs verminderd moest worden. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant tegen deze beslissing beoordeeld. Het hof concludeert dat de auto niet voldeed aan de overeenkomst, omdat de zesde en zevende zitplaats niet goedgekeurd waren en er geen veiligheidsgordels aanwezig waren. Het hof oordeelt dat de appellant tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de ontbinding van de koopovereenkomst gerechtvaardigd is. De rechtbank had de koopprijs verminderd, maar het hof corrigeert de berekening van de koopprijs en stelt deze vast op € 12.750,--. Het hof verklaart de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen een eerder vonnis en bevestigt de gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.121.950
(zaaknummer rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede 388126)
arrest van de eerste kamer van 18 maart 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. L.J. Speijdel,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1],

2.
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats geïntimeerden],
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerden],
advocaat: mr. M.D. Ubbink.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
17 juli 2012 en 6 november 2012 die de rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede, tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerden] als eisers heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 5 februari 2013,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2
In of omstreeks mei 2011 bood [appellant] op www.marktplaats.nl een Volvo XC90 2.5 turbo automaat van het bouwjaar 2003 te koop aan. De vraagprijs bedroeg
€ 15.750,--. Het aanbod op de website vermeldde onder meer: “
Volvo XC90 2.5 T automaat 7-pers 2003 leer lmv ww-glas cv elec-ramen enz izgst” en “
Aantal zitplaatsen:7”.
3.3
Op 21 mei 2011 hebben partijen mondeling een overeenkomst gesloten, waarbij [appellant] aan [geïntimeerden] de hiervoor genoemde Volvo (hierna: de auto) heeft verkocht tegen een koopprijs van € 15.250,--. Partijen hebben op 21 mei 2011 over de samenstelling van het gezin van [geïntimeerden] (twee volwassenen en vier kinderen) gesproken. [geïntimeerden] hebben bij die gelegenheid aan [appellant] laten weten dat het uitdrukkelijk de bedoeling was om met zes personen tegelijk van de auto gebruik te gaan maken. [appellant] heeft de auto toen aangeprezen als zeer geschikt voor gebruik door een gezin met vier kinderen als die van [geïntimeerde sub 1].
3.4
Op 26 mei 2011 heeft Richter bij levering van de auto de koopprijs contant aan [appellant] betaald.
3.5
Blijkens het voor deze auto op 12 juni 2008 afgegeven kentekenbewijs deel 1A is de auto toegelaten met een maximum aantal zitplaatsen van vijf.
3.6
De zesde en zevende zitplaats (op “de derde rij”) zijn vóór de overeenkomst van partijen door [appellant] zelf in de auto gezet, niet door een professionele Volvo-dealer of Volvo-werkplaats. Op de zesde en zevende zitplaats waren bij de bezichtiging door [geïntimeerden] op 21 mei 2011 en bij de levering van de auto aan [geïntimeerden] op 26 mei 2011 geen veiligheidsgordels aanwezig.
3.7
[appellant] heeft aangegeven de auto met zijn gezin met kinderen zelf drie jaar lang te hebben gebruikt.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het geschil tussen partijen gaat, voor zover in hoger beroep nog van belang, kort gezegd om het volgende. Partijen hebben een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [geïntimeerden] van [appellant] de auto hebben gekocht. [geïntimeerden] stellen dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt, omdat de auto in strijd met hetgeen zij op grond van die overeenkomst mochten verwachten niet beschikt over zeven goedgekeurde zitplaatsen. Zij hebben in verband daarmee (primair) gevorderd dat de rechter de koopovereenkomst zal ontbinden, met veroordeling van [appellant] tot (terug)betaling aan hen van de koopprijs (€ 15.250,--), tegen teruglevering door hen van de auto aan [appellant]. [appellant] heeft verweer gevoerd en heeft een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. [geïntimeerden] hebben die voorwaardelijke eis bestreden. De rechtbank heeft vervolgens in het vonnis van 17 juli 2012 verstaan dat geen eis in reconventie is ingesteld. De rechtbank heeft nadien bij het vonnis 6 november 2012 de koopovereenkomst gedeeltelijk ontbonden in die zin dat met toepassing van artikel 7:22 lid 1 aanhef en sub b BW de koopprijs is verminderd in evenredigheid met de mate van afwijking van het overeengekomene. De rechtbank heeft daarbij de waarde van de afwijking geschat op een bedrag van € 3.500,--, waarvan naar het oordeel van de rechtbank € 1.000,-- voor rekening van [geïntimeerden] moet blijven, omdat zij bij de koop van de auto niet goed hebben opgelet. De rechtbank heeft [appellant] daarbij veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van € 2.500,-- met rente en heeft de vorderingen overigens afgewezen. Tegen dit vonnis is [appellant] met twee grieven opgekomen en tegen het vonnis van
17 juli 2012 met één grief.
4.2
Het hof zal eerst ingaan op de grieven van [appellant] tegen het vonnis van
6 november 2012.
4.3
De eerste grief tegen dat vonnis luidt dat de rechtbank ten onrechte de koopovereenkomst heeft ontbonden en de koopprijs heeft verminderd. Bij de beoordeling van die grief stelt het hof het volgende voorop.
4.4
Tegenover de stelling van [appellant] dat geen sprake is van consumentenkoop, omdat hij geen professionele verkoper is, hebben [geïntimeerden] niets gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van consumentenkoop in de zin van de leden 1 en 2 van artikel 7:5 BW. Van consumentenkoop is sprake bij de koop van een roerende zaak tussen een verkoper die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een koper die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het hof gaat er dan ook van uit dat geen sprake is van consumentenkoop.
4.5
Ingevolge artikel 7:17 lid 1 BW moet de afgeleverde zaak (in dit geval: de auto) aan de overeenkomst (in dit geval: de koopovereenkomst van partijen) beantwoorden. Ingevolge artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De vraag welke eigenschappen de koper op het moment van de totstandkoming mocht verwachten, is afhankelijk van alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan. De koper mag ingevolge artikel 7:17 lid 2 BW voorts verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. Ingevolge artikel 7:17 lid 5 BW kan de koper zich er niet op beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt wanneer hem dit ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn.
4.6
Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW, voor zover hier van belang, geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden. Ingevolge artikel 6:265 lid 2 BW ontstaat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is.
4.7
Gelet op a) de aard van de zaak, een door [appellant] met zijn gezin met kinderen gebruikte auto, b) de tekst van het aanbod van [appellant] op www.marktplaats.nl, met daarin de vermeldingen “
7-pers” en “
Aantal zitplaatsen:7” en c) het feit dat partijen op
21 mei 2011 over de specifieke samenstelling van het gezin van [geïntimeerden] hebben gesproken, terwijl [geïntimeerden] toen aan [appellant] hebben laten weten dat het uitdrukkelijk de bedoeling was om met zes personen tegelijk van de auto gebruik te gaan maken en [appellant] bij die gelegenheid de auto heeft aangeprezen als zeer geschikt voor gebruik door een gezin met vier kinderen als die van [geïntimeerde sub 1], mochten [geïntimeerden] naar het oordeel van het hof, op het moment van de totstandkoming van de koopovereenkomst met betrekking tot de auto, verwachten, althans er redelijkerwijs op vertrouwen, dat de auto beschikte over zeven goedgekeurde zitplaatsen, geschikt voor zowel volwassenen als kinderen. Gelet op de bij b) genoemde tekst van het aanbod alsmede de bij c) genoemde mondelinge aanprijzing door [appellant] tijdens de bezichtiging van de auto op 21 mei 2011 behoefden [geïntimeerden] niet aan de aanwezigheid van die zitplaatsen te twijfelen. De stelling van [appellant] - door [geïntimeerden] betwist - dat [geïntimeerden] op 21 mei 2011 alle documenten van de auto hebben bestudeerd en uit het kentekenbewijs van de auto hebben kunnen afleiden dat de zesde en zevende zitplaats er later bij zijn gezet en de stelling van [appellant] dat [geïntimeerden] tijdens de inspectie van de auto op 21 mei 2011 hebben kunnen constateren dat bij de zesde en zevende zitplaats geen veiligheidsgordels aanwezig waren, doen aan het vorenoverwogene niet af. Op de mededelingen van [appellant] in de advertentie op www.marktplaats.nl en mondeling over de geschiktheid van de auto voor het gezin van [geïntimeerde sub 1], mochten [geïntimeerden] vertrouwen en zij behoefden geen nader onderzoek te verrichten naar die geschiktheid op het punt van - daarop spitst het geschil zich toe: - de zesde en zevende zitplaats.
4.8
Het hof is van oordeel dat de zesde en zevende zitplaats van de auto niet zijn aan te merken als goedgekeurde zitplaatsen. Het staat immers vast dat de auto ten tijde van de levering niet over veiligheidsgordels voor de zesde en zevende zitplaats beschikte én dat het kentekenbewijs van de auto slechts de vermelding bevatte dat de auto was toegelaten met een maximum aantal zitplaatsen van vijf. Het hof merkt in dit verband nog op dat ook ingevolge artikel 58a lid 2 sub e van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, waarop [appellant] zijn verweer mede baseert, zoals dat gold ten tijde van het sluiten van de overeenkomst door partijen, de zesde en zevende zitplaats voor gebruik door passagiers jonger dan 18 jaar (met een lengte van minder dan 1,35 meter) zouden moeten zijn voorzien van autogordels, hetgeen bij de auto op 21 en 26 mei 2011 niet het geval was. Bovendien waren alle kinderen van het gezin van [geïntimeerden] langer dan 1,35 meter.
Dat het gebruik van de zitplaatsen in de huidige situatie wettelijk is toegestaan, zoals [appellant] in zijn conclusie van 13 december 2011 op blz. 2 aanvoert, heeft [appellant] (met de producties a en b bij zijn conclusie van 27 maart 2012) in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerden] onvoldoende gemotiveerd gesteld. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat de auto door de RDW is goedgekeurd voor zeven personen, gezien de verklaringen van RDW-keurmeester [naam keurmeester] aangaande de algemene periodieke keuring (APK) van de auto op 25 mei 2011 (productie 5 bij de inleidende dagvaarding en productie c bij de conclusie van [appellant] van 27 maart 2012), gaat het hof aan dat verweer eveneens voorbij. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt immers niet te concluderen dat de APK mede was gericht op goedkeuring van de zesde en zevende zitplaats van de auto. Uit het door [appellant] als productie 1 bij de memorie van grieven overgelegde artikel 5.2.46 leden 1, 2 en 3 van de keuringseisen voor APK, waarop [appellant] zich kennelijk beroept, gelezen in samenhang met genoemde verklaringen van [naam keurmeester], volgt ook niet dat de zesde en zevende zitplaats van de auto tijdens de APK op 25 mei 2011 ter goedkeuring voorlagen en volgt evenmin dat deze door [naam keurmeester] zijn goedgekeurd.
4.9
Nu de zesde en zevende zitplaats van de auto op het moment van het afleveren daarvan niet waren aan te merken als goedgekeurde zitplaatsen, bezat de auto op het moment van het afleveren daarvan niet de eigenschappen die [geïntimeerden] op grond van de overeenkomst mochten verwachten. De auto beantwoordt dus niet aan de overeenkomst. Dit brengt mee dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van een van zijn verbintenissen uit de overeenkomst.
4.1
Partijen twisten er voorts over of het blijvend onmogelijk is dat de auto, naast de vijf goedgekeurde vijf zitplaatsen, alsnog de beschikking krijgt over een goedgekeurde zesde en zevende zitplaats. Het hof is van oordeel dat [appellant] de gemotiveerde stelling van [geïntimeerden] dat dat niet mogelijk is onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het hof komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
Ter onderbouwing van hun stelling hebben [geïntimeerden] enkele e-mails overgelegd. Uit de e-mailwisseling tussen [geïntimeerde sub 1] en [persoon 1] van [bedrijf 3] (productie 12 bij de conclusie van repliek) volgt dat [persoon 1] specifiek met betrekking tot de in geschil zijnde auto heeft verklaard dat deze is ingericht voor vijf zitplaatsen en derhalve niet is aan te passen voor zeven zitplaatsen, omdat de airbags en aanvullende veiligheidssystemen daarop niet zijn afgestemd. [persoon 2] van [bedrijf 1] bevestigt in zijn
e-mailwisseling met [geïntimeerde sub 1] (productie 15 bij conclusie van repliek) dat het volgens Volvo niet mogelijk is om van een vijfzitter een zevenzitter te maken. Uit de e-mail van [persoon 3] van [bedrijf 2] in reactie op een e-mail van [geïntimeerde sub 1] (productie 13 bij de conclusie van repliek) volgt dat indien de auto is gemaakt met vijf zitplaatsen, dit voor hem vijf zitplaatsen blijft en dat hij deze auto niet mag aanpassen in een auto voor zeven zitplaatsen in verband met de veiligheid (“b.v. hoofd airbag”).
Ter onderbouwing van zijn betwisting van de stelling dat onmogelijk is dat de auto alsnog de beschikking krijgt over een goedgekeurde zesde en zevende zitplaats, heeft [appellant] zich beroepen op een aantal stukken. Uit de door [appellant] overgelegde e-mail van [persoon 4] van [bedrijf 1] (productie d bij de conclusie van [appellant] van 27 maart 2011) volgt dat het mogelijk moet zijn in een Volvo XC90 van 2003 de derde rij te voorzien van autogordels. [appellant] heeft zich daarnaast beroepen op informatie die hij van de RDW heeft gekregen, onder meer naar aanleiding van de vraag hoe te handelen indien men extra zitplaatsen op een kentekenbewijs wil laten vermelden (productie e en f bij zijn conclusie van 27 maart 2012 en productie 16 bij de conclusie van repliek). Concreet op de onderhavige auto toegespitste informatie van derden dat de auto alsnog de beschikking kan krijgen over een voor volwassenen en kinderen geschikte goedgekeurde zesde en zevende zitplaats heeft [appellant] echter niet overgelegd. Uit de informatie die [appellant] heeft overgelegd blijkt immers slechts dat de door hem benaderde derden zijn afgegaan op door [appellant] verschafte informatie en blijkt niet van onderzoek door deze derden naar de (on)mogelijkheden van het plaatsen van een zesde en zevende zitplaats in de onderhavige auto.
Tegenover de door [geïntimeerden] overgelegde stellige verklaringen van derden, erop neerkomend dat een auto als de onderhavige, van origine gemaakt voor vijf zitplaatsen, niet geschikt kan worden gemaakt voor zeven zitplaatsen, waarbij het hof met name grote waarde hecht aan de op deze auto toegespitste verklaring van [persoon 1] van [bedrijf 3], heeft [appellant] onvoldoende concrete verklaringen van derden overgelegd waaruit volgt dat dat wel kan.
4.1
Er moet aldus - als onvoldoende gemotiveerd bestreden - van worden uitgegaan dat het niet mogelijk is dat de auto alsnog de beschikking krijgt over een voor volwassenen en kinderen geschikte goedgekeurde zesde en zevende zitplaats. Dit leidt ertoe dat nakoming van de overeenkomst door [appellant] onmogelijk is. Het verzuim van [appellant] is dus zonder ingebrekestelling ingetreden. Er is al met al dus grond voor ontbinding van de overeenkomst van partijen.
4.11
De rechtbank heeft geoordeeld dat de koopovereenkomst met toepassing van artikel 7:22 lid 1 en aanhef en onder b BW gedeeltelijk moet worden ontbonden door middel van koopprijsvermindering. De grief van [appellant] tegen de toepassing door de rechtbank van artikel 7:22 BW slaagt in die zin dat, nu geen sprake is van consumentenkoop, dat artikel toepassing mist. [appellant] heeft overigens echter, net als [geïntimeerden], geen gemotiveerde grieven gericht tegen de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst door middel van koopprijsvermindering als zodanig. Nu een dergelijke gedeeltelijke ontbinding, in een geval als het onderhavige waarin geen sprake is van een consumentenkoop, kan worden gegrond op artikel 6:270 BW, zal het hof er dan ook van uitgaan dat de koopovereenkomst gedeeltelijk moet worden ontbonden door middel van koopprijsvermindering.
4.12
De eerste grief tegen het vonnis van 6 november 2012 faalt gezien het vorenstaande.
4.13
De tweede grief tegen het vonnis van 6 november 2012 betreft de wijze van berekening van de koopprijsvermindering door de rechtbank. Volgens [appellant] heeft de rechtbank het door hem aan [geïntimeerden] te betalen bedrag niet juist berekend.
Met [appellant] is het hof van oordeel dat de rechtbank in het dictum is uitgegaan van een onjuiste koopprijs, te weten van € 15.750,-- in plaats van de juiste koopprijs van
€ 15.250,--. Het hof zal in het navolgende daarom uitgaan van een koopprijs van € 15.250,--. Het hof is van oordeel dat een evenredige vermindering van de wederzijdse prestaties, als bedoeld in artikel 6:270 BW, in dit geval het volgende met zich brengt. Tegenover het feit dat in plaats van een auto met zeven goedgekeurde zitplaatsen geschikt voor volwassenen en kinderen, nodig in verband met de aan [appellant] meegedeelde uitdrukkelijke bedoeling van [geïntimeerden] met zes personen tegelijk van de auto gebruik te gaan maken, een auto is geleverd met vijf goedgekeurde zitplaatsen, moet een vermindering van de koopprijs staan van in ieder geval € 2.500,--. Nu [geïntimeerden] geen incidentele grief hebben gericht tegen een koopprijsvermindering van (niet meer dan) € 2.500,--, zal het hof de koopprijs bepalen op (€ 15.250,-- - € 2.500,-- =) € 12.750,--. Het vorenstaande leidt ertoe dat het vonnis van 6 november 2012 in het dictum onder I moet worden vernietigd en dat het hof in zoverre opnieuw recht moet doen, maar het hof komt per saldo, op grond van een ander wetsartikel en een andere berekeningswijze dan door de rechtbank gehanteerd, tot hetzelfde (eind)oordeel als de rechtbank, te weten dat [appellant] € 2.500,-- aan [geïntimeerden] moet betalen. De grief slaagt dus gedeeltelijk.
4.14 Het hof zal voorts ingaan op de grief van [appellant] tegen het vonnis van 17 juli 2012. Met die grief betoogt [appellant] dat de rechtbank zijn voorwaardelijke eis in reconventie verkeerd heeft opgevat. De grief strekt er kennelijk toe dat die eis alsnog wordt toegewezen. Het hof constateert dat de rechtbank in dat vonnis in het dictum in reconventie heeft verstaan dat geen eis in reconventie is ingesteld. Dat vonnis, voor zover in reconventie gewezen, is een eindvonnis. In het dictum is immers met betrekking tot de eis in reconventie een einde gemaakt aan het geding. Niet is gesteld of gebleken dat [appellant] tijdig van dat vonnis in hoger beroep is gekomen, dat wil zeggen binnen de termijn van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van dat vonnis. Met de onder 2.1 genoemde dagvaarding in hoger beroep is [appellant] daarvan in ieder geval niet tijdig in hoger beroep gekomen. Gelet daarop moet [appellant] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep van het vonnis van 17 juli 2012. De grief tegen dat vonnis faalt dus.
4.15
Ten overvloede overweegt het hof met betrekking tot de zojuist genoemde grief nog het volgende. Volgens de rechtbank strekt de voorwaardelijke eis in reconventie van [appellant] kennelijk tot veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van de proceskosten in conventie. De rechtbank heeft die eis verder buiten beschouwing gelaten, oordelende dat zij bij de eindbeslissing in conventie ambtshalve moet oordelen over een proceskostenveroordeling en dat daarvoor geen reconventionele eis nodig is. [appellant] heeft in zoverre gelijk dat zijn eis niet strekt tot een proceskostenveroordeling van [geïntimeerden]. Die eis strekt immers, kort gezegd, tot vergoeding van schade die [appellant] stelt te hebben geleden doordat de auto sterk in waarde is gedaald vanwege de grote hoeveelheid kilometers die [geïntimeerden] met de auto hebben gereden. In hoger beroep heeft [appellant] ter onderbouwing van zijn eis gesteld dat zijn eis de schade betreft die hij zou leiden als hij als gevolg van ontbinding of vernietiging van de overeenkomst de auto zou moeten terugnemen. Nu van een verplichting tot terugname door [appellant] van de auto als gevolg van ontbinding of vernietiging van de overeenkomst geen sprake is, zou er sowieso geen grond bestaan voor toewijzing van de eis in reconventie van [appellant].
4.16
De rechtbank heeft (in conventie) de proceskosten gecompenseerd. [geïntimeerden] hebben zich daarmee in hoger beroep kennelijk verenigd, gezien het petitum van de memorie van antwoord. Het hof is van oordeel dat voor een veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in eerste aanleg, zoals [appellant] voorstaat, geen grond bestaat. [appellant] dient immers in eerste aanleg, net als in hoger beroep, als de overwegend in het ongelijk te stellen partij te worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande zal het hof de proceskostencompensatie in eerste aanleg bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep als hierna te vermelden.

5.Slotsom

5.1
De grieven falen grotendeels. [appellant] moet niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep van het vonnis van 17 juli 2012. Het vonnis van 6 november 2012 moet gedeeltelijk worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw recht worden gedaan. Voor het overige moet dat vonnis worden bekrachtigd.
5.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 683,--
- salaris advocaat € 894,-- (1 punt x tarief II van het toepasselijke liquidatietarief)
Totaal € 1.577,--
5.3
Overeenkomstig de daartoe strekkende vordering van [geïntimeerden] zal het arrest wat betreft de kostenveroordeling in hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5.4
Het meer of anders gevorderde zal het hof afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede, van 17 juli 2012;
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede, van 6 november 2012 voor zover onder I gewezen en doet in zoverre opnieuw recht:
ontbindt de de koopovereenkoms met betrekking tot de onderhavige Volvo XC90 gedeeltelijk in die zin dat, met toepassing van artikel 6:270 BW, de koopprijs wordt verminderd tot € 12.750,--;
bekrachtigt dat vonnis van 6 november 2012 voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 683,-- voor griffierecht en op € 894,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, L.M. Croes en S.M. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2014.