ECLI:NL:GHARL:2014:192

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
200.124.564
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot tussenkomst of voeging door erfgenamen na overlijden executeur testamentair

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2014, gaat het om een incident tot tussenkomst en voeging door erfgenamen van een overleden executeur testamentair. De eiseressen, erfgenamen van de op 3 oktober 2004 overleden [A], vorderen toelating tot tussenkomst in een hoger beroep dat is ingesteld door de erfgenamen van de op 29 maart 2011 overleden [B]. De curator, mr. [de curator], die optreedt in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Ceramicas B.V., verzet zich tegen deze vordering. Hij stelt dat de eiseressen na het overlijden van executeur [B] zelf hoger beroep hadden moeten instellen, wat zij hebben nagelaten. Het hof oordeelt dat voor tussenkomst vereist is dat de derde een belang heeft om benadeling of verlies van een recht te voorkomen, terwijl voor voeging voldoende is dat een ongunstige uitkomst voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden. Het hof concludeert dat de eiseressen niet kunnen tussenkomen, omdat zij na het overlijden van [B] niet tijdig hoger beroep hebben ingesteld. De vorderingen van de eiseressen worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie aan de zijde van de gevoegde partij, waarop de curator nog mag antwoorden. Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.564
(zaaknummer rechtbank Utrecht/Midden-Nederland 299823)
arrest van de eerste kamer van 14 januari 2014
in het incident tot tussenkomst althans voeging ex artikel 217 Rv (incident I) van

1.[eiseres sub 1 in het incident]

2
[eiseres sub 2 in het incident],
in hun hoedanigheid van erfgenamen van de op 3 oktober 2004 overleden [A],
wonende te [woonplaats], respectievelijk [woonplaats],
eiseressen in het incident,
hierna: [eiseressen],
advocaat: mr. E.M. van Zelm,
en in de toegestane voeging (na incident II) van
[gevoegde partij],
zowel voor zich als in haar hoedanigheid van erfgenaam van de op 29 maart 2011 overleden [B],
wonende te [woonplaats],
gevoegde partij aan de zijde van appellanten in de hoofdzaak,
hierna: [gevoegde partij],
advocaat: mr. E.M. van Zelm,
in de hoofdzaak tussen

1.[appellant sub 1]

2
[appellante sub 2],
als gezamenlijke erfgenamen van de op 29 maart 2011 overleden [B],
wonende te [woonplaats], respectievelijk [woonplaats],
te dezen krachtens verklaring van executele van 21 april 2011 vertegenwoordigd door de executeur
[gevoegde partij],
wonende te [woonplaats],
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in incident I,
hierna: [appellanten],
advocaat: mr. E.M. van Zelm,
tegen:
mr. [de curator]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ceramicas B.V.,
kantoorhoudende te Naarden,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in incident I,
hierna: de curator,
advocaat: mr. M. de Vries.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 november 2013 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte uitlating na tussenarrest van [eiseressen] in incident I.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in incident I aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Zoals in het tussenarrest van 12 november 2013, rov. 3.3 uiteengezet, vorderen [eiseressen] in incident I te worden toegelaten om tussen te komen, althans zich aan de zijde van [appellanten] te voegen. Daartegen heeft de curator als verweer gevoerd dat [eiseressen] na het overlijden van executeur [B] op 29 maart 2011 en de daaraan inherente beëindiging van hun vertegenwoordiging zelf tegen het eindvonnis hoger beroep hadden kunnen en moeten instellen, hetgeen zij hebben nagelaten en volgens de curator niet kunnen herstellen met de door hen nu gevorderde tussenkomst of voeging. Naar aanleiding van dit ver strekkende bijzonder verweer heeft het hof bij dat tussenarrest [eiseressen] in de gelegenheid gesteld zich daarover bij akte uit te laten, waaraan zij gevolg hebben gegeven.
2.2
In incident I oordeelt het hof als volgt.
Voor tussenkomst is vereist dat blijkt van een belang van de derde om benadeling of verlies van een recht te voorkomen. Voor voeging is voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden.
2.3
Blijkens de verklaring van erfrecht/executele van 16 november 2004 (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) was [B] in zijn hoedanigheid van executeur bevoegd en gerechtigd om de goederen behorende tot de nalatenschap van [A] te beheren overeenkomstig de wettelijke bepalingen van executele. Op 29 december 2010 heeft de curator [B] zowel voor zichzelf als in zijn hoedanigheid van executeur doen dagvaarden voor de rechtbank Utrecht. [B] q.q. heeft de niet-ontvankelijkheid van de curator in zijn vordering ingeroepen op de grond dat hij op 10 maart 2009 in zijn kwaliteit van executeur een (voorlopige) boedelbeschrijving heeft gedeponeerd waarmee volgens hem zijn taken als executeur zijn geëindigd. In haar tussenvonnis van 25 januari 2012 heeft de rechtbank dit verweer verworpen. [B] q.q. noch [eiseressen] hebben tegen dat vonnis appel ingesteld. Daarmee staat ten opzichte van hen vast dat [B]’ taak als executeur destijds niet is geëindigd. Wel is zijn taak als executeur ingevolge artikel 4:149 lid 1, aanhef en onder c. BW geëindigd door zijn dood op 29 maart 2011, zoals [eiseressen] overigens in hun akte uitlating na tussenarrest onder 2 erkennen. Eindigt de hoedanigheid van een executeur door diens dood, dan zijn de erfgenamen (van hem) ingevolge artikel 4:149 lid 4 BW verplicht, indien zij van de executele kennis dragen, het overlijden van de executeur mede te delen aan de erfgenamen van degene die hem heeft benoemd (in dit geval: [eiseressen]). Door dit verlies van [B]’ hoedanigheid van executeur konden alleen nog maar [eiseressen] zelf (of een opvolgend executeur, maar daarvan is niet gebleken) hoger beroep instellen na het eindvonnis van 16 januari 2013, hetgeen zij echter hebben nagelaten. Voor zover het tussenvonnis en eindvonnis zijn gewezen ten opzichte van [B] in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [A] zijn die vonnissen tussen de curator en [eiseressen] derhalve in kracht van gewijsde gegaan.
Daaraan doet niet af dat de curator [eiseressen] op 29 juni 2012 voor de rechtbank Amsterdam heeft doen dagvaarden met een zelfde vordering als in de onderhavige Utrechtse procedure. De curator heeft immers in die dagvaarding (onder 39) vermeld dat de Amsterdamse procedure strekt ter voorkoming van onzekerheid over het antwoord op de vraag of [B] ten tijde van het uitbrengen van de inleidende Utrechtse dagvaarding al geen executeur meer zou zijn geweest.
2.4
Met het voorgaande verdraagt zich niet dat [eiseressen] nu in de hoofdzaak zouden kunnen tussenkomen met een eigen vordering in strijd met het gewijsde.
Ook de door hen gevorderde toelating tot voeging aan de zijde van [appellanten] in hun hoger beroep, of dit nu is gericht tegen de ontvankelijk verklaring van de curator ten opzichte van [B] q.q. dan wel tegen de hoofdelijke veroordeling van [B] pro se, moet op dit gewijsde stranden. In het algemeen is het wel aanvaardbaar dat een als hoofdelijk veroordeelde schuldenaar zich voegt aan de zijde van zijn medeschuldenaar, maar in dit geval brengt dit gewijsde mee dat een ongunstige uitkomst voor [appellanten] de positie van de[eiseressen] niet nadelig kan beïnvloeden. Evenmin kunnen [appellanten] op die wijze ontkomen aan verhaal hetzij door de curator hetzij na uitwinning door [appellanten].
De vorderingen in dit incident moeten daarom worden afgewezen.

3.Slotsom

3.1
In incident I worden beide incidentele vorderingen afgewezen.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zullen [eiseressen] in de kosten van dit incident worden veroordeeld.
De kosten hiervan aan de zijde van de curator zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 2.000 (1 punt x eerste aanleg tarief VI).
3.3
In de hoofdzaak zal de zaak naar de rol worden verwezen voor memorie aan de zijde van de gevoegde partij [gevoegde partij], waarop de curator nog mag antwoorden.
3.4
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in incident I:
wijst de beide vorderingen af;
veroordeelt [eiseressen] in de kosten van dit incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator vastgesteld op € 2.000 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de
rol van 25 februari 2014voor memorie aan de zijde van de gevoegde partij [gevoegde partij], waarop alleen de curator nog mag antwoorden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, P.H. van Ginkel en S.M. Evers, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.