ECLI:NL:GHARL:2014:1918

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
200.140.665
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling onterecht wegens niet-nakoming sollicitatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van appellante. De rechtbank Gelderland had op 22 januari 2014 de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van de niet-nakoming van de sollicitatieplicht door appellante. Het hof heeft vastgesteld dat appellante, die eerder een vrijstelling had gekregen van de sollicitatieplicht om medische redenen, niet in staat was om te solliciteren. De keuringsarts had appellante arbeidsgeschikt verklaard, maar het hof oordeelde dat aan dit rapport geen serieuze betekenis kon worden gehecht, gezien de omstandigheden waaronder het tot stand was gekomen. Appellante had tijdens de schuldsanering geen sollicitaties ingediend, maar dit was te wijten aan haar medische situatie. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van het medisch rapport. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en besloot dat de schuldsaneringsregeling voortgezet moest worden. Het hof wees de overige verzoeken van appellante af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.140.665
(insolventienummer rechtbank Gelderland (Zutphen) C/05/11/202 R)
arrest van de eerste civiele kamer van 10 maart 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
advocaat: mr. M.C. van der Meij.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 18 april 2011 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 januari 2014 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd.
1.3
Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 23 januari 2014 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 22 januari 2014 en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en
  • primair: [appellante] te ontslaan van haar sollicitatieplicht en te bepalen dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling dient te worden geweigerd;
  • subsidiair: een second opinion te gelasten ter zake het medisch onderzoek en te bepalen dat in afwachting van dat onderzoek de beslissing omtrent het al dan niet tussentijds beëindigen van de schuldsaneringsregeling wordt aangehouden;
  • meer subsidiair: het verzoek om tussentijdse beëindiging af te wijzen en de schuldsaneringsregeling te verlengen voor de duur van een half jaar, dan wel te verlengen met een zodanig tijdsbestek als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlage, van de V-formulieren met bijlage(n) van 11 en 28 februari 2014 van de advocaat van [appellante], alsmede van de brief met bijlagen van 18 februari 2014 van de bewindvoerder [bewindvoerder].
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2014, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar advocaat. Namens de bewindvoerder is verschenen mevrouw [persoon 1]. Voorts is verschenen de beschermingsbewind-voerder mevrouw [persoon 2] van [naam instelling].

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd omdat [appellante] de uit de schuldsanering voorvloeiende sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. De rechtbank heeft daarbij, kort gezegd, overwogen dat [appellante] geen sollicitatiebewijzen aan de bewindvoerder heeft overgelegd ofschoon deze haar herhaalde malen op deze verplichting had gewezen, terwijl er daarnaast onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er sprake is van medische beperkingen die haar verhinderen te werken. Met betrekking tot het rapport van de keuringsarts van [naam instelling 2] van 18 november 2013 is de rechtbank van oordeel dat dit rapport een advies betreft van een medisch deskundige waarvan kan worden uitgegaan, omdat niet is gebleken van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de in het rapport neergelegde conclusies. Op grond hiervan ziet de rechtbank geen aanleiding om [appellante] opnieuw medisch te laten keuren.
3.2
[appellante] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en is op de eerste plaats van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de in het rapport van [naam instelling 2] van 18 november 2013 neergelegde conclusies. [appellante] is voorts van mening dat zij door de keuringsarts onheus is bejegend op grond van haar etnische afkomst en dat de keuringsarts het onderzoek niet deugdelijk en niet onpartijdig heeft uitgevoerd. [appellante] stelt dat, indien de rechtbank geen waarde hechtte aan de onheuse bejegening door de keuringsarts, het op de weg van de rechtbank had gelegen om de betreffende keuringsarts als getuige op te roepen of op zijn minst een second opinion aan te vragen.
[appellante] stelt voorts dat haar niet kan worden verweten dat zij de bewindvoerder geen medische informatie heeft toegezonden waaruit blijkt dat zij niet in staat is te solliciteren naar betaalde arbeid, en dat zij - omwille van de zeer persoonlijke medische informatie die het betrof - de medische stukken rechtstreeks naar de rechter-commissaris heeft toegezonden.
Tevens is [appellante] van mening dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan de uitbreide medische informatie die voor de zitting is overgelegd. [appellante] is van mening dat zij reeds op basis van de door haar overlegde stukken en hetgeen zij ter zitting naar voren heeft gebracht, dient te worden ontheven van de sollicitatieverplichting.
3.3
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat [appellante] vanaf maart 2012 niet heeft voldaan aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting. De bewindvoerder heeft te weinig aanknopingspunten in de van [appellante] ontvangen medische verklaringen kunnen vinden om een officiële ontheffing van de sollicitatieplicht bij de rechter-commissaris te verzoeken. De bewindvoerder stelt dat [appellante] tot tweemaal toe te ziek was om bij een verhoor op verzoek van de rechter-commissaris te verschijnen. De bewindvoerder stelt dat er verder geen aanleiding is geweest om te twijfelen aan de onpartijdigheid en juistheid van het oordeel van de keuringsarts mede ook omdat [appellante] pas ten tijde van de tussentijdse beëindigingzitting haar bezwaren tegen het rapport kenbaar heeft
gemaakt in plaats van direct na de bekendmaking van dat rapport aan [appellante]. Als laatste stelt de bewindvoerder dat [appellante] een WWB-uitkering ontvangt en
tweemaal eerder een maatregel opgelegd heeft gekregen door de gemeente omdat zij niet had
voldaan aan de arbeidsverplichtingen.
3.4
Het hof oordeelt als volgt. [appellante] heeft tijdens de schuldsanering niet gesolliciteerd, eerder niet omdat zij daarvoor op medische gronden (gynaecologische klachten en een ruggenwervelafwijking) een vrijstelling had verkregen tot maart 2012 en later niet omdat zij zichzelf medisch ongeschikt vond. De vorige bewindvoerder heeft in het eerste verslag van 2 mei 2011 respectievelijk het tweede verslag van 5 maart 2012 vermeld dat [appellante] in verband met psychische problemen arbeidsongeschikt was maar heeft geen ontheffing van de arbeids- en sollicitatieverplichting aangevraagd. De opvolgend bewindvoerder heeft blijkens het verslag van 31 augustus 2012 het probleem alsnog opgepakt en dit heeft geleid tot een keuring door [naam instelling 2], dat heeft geresulteerd in een rapport van 18 november 2013. De keuringsarts heeft [appellante] in staat geoordeeld betaalde arbeid te verrichten onder beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid van het bewegingsapparaat zoals in de bijlage bij dat rapport omschreven.
[appellante] heeft van 2009 tot 2012 onder een zorgindicatie van het CIZ te Nijmegen wegens een psychische stoornis in een beschermde woonvorm gewoond bij RIBW, waaruit zij is ontslagen per 19 maart 2012. In 2012 was zij nog onder behandeling van de GGZ-psychiaters [psychiater 1] en [psychiater 2], welke behandeling in dat jaar is afgerond. Inmiddels wordt [appellante] behandeld door haar huisarts en krijgt zij het antidepressivum Trazolan voorgeschreven. Op verwijzing van haar huisarts heeft [appellante] inmiddels een intakegesprek gehad bij de aan de huisartsenpraktijk verbonden psycholoog [psycholoog], bij wie zij om de twee weken een gesprek gaat krijgen. Inmiddels heeft ook de gemeente Nijmegen bij besluit van 26 februari 2014 [appellante] wegens sociaal/medische beperkingen ontheffing van haar arbeidsverplichtingen verleend tot 8 mei 2015. Het besluit vermeldt verder dat [appellante] eerder wegens ziekte een volledig ontheffing van de arbeidsverplichting was verleend van 6 november 2012 tot 7 november 2013.
Weliswaar is een besluit in het kader van de Wet werk en bijstand niet doorslaggevend voor de arbeidsverplichting onder de schuldsaneringsregeling, een en ander neemt echter niet weg dat tegen de hiervoor geschetste achtergrond en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk is dat de keuringsarts van [naam instelling 2] in het rapport, ondanks een overigens niet nader beschreven oriënterend psychisch onderzoek, niet is ingegaan op de psychiatrische achtergrond van [appellante].
Normaal gesproken ligt het dan op de weg van degene zich niet met een keuringsrapport kan verenigen om daartegen bij de keuringsarts of keuringsinstantie bezwaar te maken. Dit heeft [appellante] niet gedaan. In dit geval blijkt echter uit het rapport dat het advies niet met haar is besproken
“omdat dit (advies, hof) pas na ontvangst van de medische informatie tot stand is gekomen”, waarmee de keuringsarts blijkbaar bedoelt dat deze [appellante] eerder had gesproken en onderzocht en pas daarna nog (mogelijk aanvullende) medische informatie had ontvangen. Dan ligt het wel voor de hand dat een psychisch weinig redzame [appellante] destijds niet op de juiste plaats bezwaar heeft gemaakt. Het betekent ook dat de keuringsarts [appellante] niet in de gelegenheid heeft gesteld om op de later ontvangen medische informatie te reageren. Aannemelijk is dat zij haar psychische problematiek (mede onder invloed van het overlijden van haar oudste zoon in 2009) dan wel aan de orde zou hebben gesteld. Op grond van dit alles oordeelt het hof in het kader van de schuldsaneringsregeling (niet breder want de keuringsarts is er niet over gehoord) dat dit rapport zowel wat betreft de wijze van
totstandkoming als wat betreft zijn inhoud beneden de maat is, zodat daaraan geen serieuze betekenis kan worden toegekend.
Inmiddels is veel tijd verstreken en loopt de schuldsaneringsregeling tegen haar einde (in beginsel: 18 april 2014). Onder deze bijzondere omstandigheden is het niet zinvol om [appellante] en/of de bewindvoerder in dit stadium nog te verplichten om een tweede onderzoek te laten uitvoeren. Daarvan valt trouwens, gelet op het voorgaande, ook nauwelijks te verwachten dat [appellante] nu wel in staat zou worden geoordeeld om te werken. In ieder geval valt haar niet zozeer te verwijten dat zij om medische redenen niet heeft gesolliciteerd, dat de schuldsaneringsregeling nu, in het zicht van haar einde, tussentijds zou moeten worden beëindigd.
3.5
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 januari 2014 en, opnieuw recht doende:
bepaalt dat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] wordt voortgezet;
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, A.W. Steeg en S.M. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2014.