Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar dochter [kind 1]. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, was in eerste aanleg ontheven van het gezag over haar kinderen, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De vader, die in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep was, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Het hof oordeelde dat de moeder op dat moment niet ongeschikt of onmachtig was om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [kind 1] te vervullen. Het hof baseerde zijn oordeel op rapporten en verklaringen die aantoonden dat de moeder en haar partner in staat waren om hun andere kinderen op te voeden zonder dat er een ondertoezichtstelling noodzakelijk was. De moeder had aangegeven dat zij inzag dat het in het belang van [kind 1] was dat zij in het pleeggezin verbleef, maar zij wilde wel het ouderlijk gezag behouden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het de ontheffing van het gezag van de moeder betreft en het verzoek van de raad tot ontheffing van het gezag van de moeder afgewezen. Tevens heeft het hof ambtshalve de ondertoezichtstelling van [kind 1] voor de duur van één jaar uitgesproken, gezien de ontwikkelingsachterstand van het kind en de noodzaak voor stabiliteit en continuïteit in haar leven. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien de partijen ex-echtgenoten zijn en de procedure betrekking had op hun gezamenlijk kind.