ECLI:NL:GHARL:2014:1786

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
200.097.472-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermeerdering van eis in hoger beroep en de eisen van een goede procesorde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een incident tot verzet tegen een eiswijziging. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], een taxibedrijf, en [geïntimeerde], een organisatie die toeziet op de naleving van de CAO Taxivervoer en de CAO Sociaal Fonds Taxi. In eerste aanleg heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld tot naleving van de CAO's en betaling van een schadevergoeding. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld en in haar memorie van grieven de oorspronkelijke vordering van [geïntimeerde] bestreden.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft [geïntimeerde] haar eis vermeerderd, wat door [appellante] werd betwist op grond van de stelling dat deze vermeerdering in strijd zou zijn met de goede procesorde. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vermeerdering van eis niet onredelijk laat was en dat deze niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof heeft de bezwaren van [appellante] ongegrond verklaard en de zaak verwezen naar de rol voor beraad/fourneren. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid tot eiswijziging in hoger beroep en de voorwaarden waaronder deze kan plaatsvinden, waarbij de rechter de belangen van beide partijen in overweging neemt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.097.472/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 554740 CV EXPL 11-6960)
arrest van de eerste kamerin het incident tot verzet tegen de eiswijziging
van 4 maart 2014
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. H.S.K. Jap A Joe, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.W.M. Heijlaerts, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 7 september 2011 van de kanonrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 november 2011,
- de memorie van grieven, tevens houdende eis in hoger beroep,
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens houdende vermeerdering van eis (met productie),
- de akte houdende verzet tegen vermeerdering van eis, tevens memorie van antwoord in incidenteel appel,
- een akte van [geïntimeerde],
- een antwoordakte.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in incident overgelegd en heeft het hof arrest in incident bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] in de appeldagvaarding luidt:
"
(…) dat het het gerechtshof moge behagen, het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad d.d. 7 september 2011 (…) te vernietigen en opnieuw rechtdoende de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde alsnog af te wijzen; met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
2.4
In haar memorie van grieven heeft [appellante] geconcludeerd overeenkomstig de eis zoals in de appeldagvaarding is vervat.
2.5
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gevorderd:
"(…) dat het UW Gerechtshof behage op de in deze memorie van antwoord en memorie van grieven in het incidenteel appel genoemde onderdeel te vernietigen het vonnis van de kantonrechter (…) en, opnieuw rechtdoende, [appellante] te veroordelen tot:I. (vermeerdering eis) gedaagde in eerste aanleg tevens appellante, te veroordelen tot naleving van de CAO Taxivervoer en de CAO SFT en meer precies tot overlegging van de stukken zoals gespecificeerd in de brief van eiseres van 8 oktober 2010, zoals overgelegd als productie 4; op straffe van een dwangsom van 250,- voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft;II. (vermeerdering eis) gedaagde in eerste aanleg tevens appellante te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te voldoen de somma van € 289.656,- (…) als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente respectievelijk over € 68.391 vanaf 2 mei 2011, over € 24.138,- vanaf 13 juli 2011 en het restantbedrag vanaf de dag van de indiening van deze memorie van antwoord tot aan de dag der algehele voldoening;III. (gewijzigd) gedaagde in eerste aanleg tevens appellante te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.785,- inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;IV. (ongewijzigd) gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure in eerste aanleg alsmede in de kosten van het hoger beroep."

3.De feiten en het geding in eerste aanleg

3.1
[appellante] exploiteert een taxibedrijf en is als zodanig gebonden aan de CAO Taxivervoer en de CAO Sociaal Fonds Taxi. Beide CAO's zijn algemeen verbindend verklaard.
3.2
[geïntimeerde] is opgericht door werkgevers- en werknemersorganisaties in de bedrijfstak taxivervoer. Haar taken en bevoegdheden zijn vastgelegd in de CAO Sociaal Fonds Taxi en het daarvan deel uitmakende Reglement.
3.3
Op 15 september 2010 heeft [geïntimeerde] bij [appellante] een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de CAO's. De bevindingen van [geïntimeerde] zijn neergelegd in een brief aan [appellante] van 8 oktober 2010. Tevens heeft [geïntimeerde] [appellante] verzocht een aantal bescheiden over te leggen. Bij fax van 1 november 2010 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] bericht het niet eens te zijn met de controlebevindingen. [appellante] heeft nagelaten de betreffende bescheiden aan [geïntimeerde] te doen toekomen.
3.4
[geïntimeerde] heeft vervolgens [appellante] gedagvaard en, na vermeerdering van eis, gevorderd dat uitvoerbaar bij voorraad:
- [appellante] wordt veroordeeld tot naleving van de CAO Taxivervoer en de CAO SFT en meer precies tot overlegging van de stukken zoals gespecificeerd in de brief van [geïntimeerde] van 8 oktober 2010, zoals overgelegd als productie 4;
- [appellante] wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te voldoen de somma van € 92.529,- als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- [appellante] wordt veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.785,- inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure;
- [appellante], middels afgifte door de rechtbank van een hiertoe bestemd bevelschrift, ex artikel 237 lid 4 Rv, wordt veroordeeld in de door [geïntimeerde] te maken nakosten.
3.5
[appellante] heeft verweer gevoerd.
3.6
De kantonrechter heeft [appellante] in het vonnis waarvan beroep veroordeeld tot naleving van de CAO Taxivervoer en de CAO Sociaal Fonds Taxi en meer precies tot overlegging van de stukken zoals gespecificeerd in de brief van [geïntimeerde] van 8 oktober 2010, zoals overgelegd als productie 4. Voorts heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen € 92.529,- te vermeerderen met de wettelijke rente over € 68.391,- vanaf 2 mei 2011 en over € 24.138,- vanaf 13 juli 2011, in beide gevallen tot aan de dag van voldoening. De kantonrechter heeft [appellante] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis waarvan beroep is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

4.De motivering van de beslissing in het incident

4.1
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 130 lid 1 Rv en artikel 353 lid 1 Rv aan [geïntimeerde] de bevoegdheid toekomt haar eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
4.2
Bij memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel tevens houdende vermeerdering van eis, heeft [geïntimeerde] haar eis vermeerderd.
4.3
[appellante] heeft tegen deze vermeerdering van eis bezwaar gemaakt. Zij stelt dat de eiswijziging in hoger beroep zich niet verdraagt met een goede procesorde nu deze onredelijk laat is ingesteld. [geïntimeerde] had haar vordering naar de mening van [appellante] reeds in eerste aanleg kunnen instellen.
4.4
Het hof is van oordeel dat aan het bezwaar dat de vermeerdering van eis eerst in dit stadium van de procedure bij memorie van antwoord in principaal appel is gedaan, moet worden voorbijgegaan. Het hof stelt daarbij voorop dat in beginsel in de memorie van antwoord een wijziging en/of vermeerdering van eis kan worden gedaan (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959). De door [geïntimeerde] voorgedragen vermeerdering van eis kan geenszins als nodeloos tardief worden aangemerkt omdat voor haar in hoger beroep nu eenmaal niet eerder de mogelijkheid bestond dan bij memorie van antwoord een vermeerdering van eis te verzoeken.
4.5
Uit hetgeen [appellante] overigens in haar akte houdende verzet vermeerdering van eis en in haar antwoordakte heeft gesteld, is het hof gebleken dat die bezwaren uitsluitend inhoudelijk van aard zijn, en geen (nadere) procedurele bezwaren betreffen. De wijze waarop [appellante] de bezwaren tegen de eisvermeerdering heeft geformuleerd, geeft het hof geen aanleiding te veronderstellen dat [appellante] door de vermeerdering van eis onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt of dat daardoor het geding onredelijk wordt vertraagd.
4.6
De conclusie moet dan ook luiden dat de vermeerdering van eis niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
4.7
Het bezwaar tegen de vermeerdering van eis dient ongegrond te worden verklaard. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor beraad/fourneren. Elk oordeel over de proceskosten zal worden aangehouden totdat ook in hoofdzaak kan worden beslist.

5.De beslissingHet gerechtshof:

verklaart het verzet van [appellante] tegen de eisvermeerdering van [geïntimeerde] bij de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende vermeerdering van eis, ongegrond;
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan tot de einduitspraak;
In de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol
van dinsdag 18 maart 2014voor beraad/fourneren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. J.H. Kuiper en mr. A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 maart 2014.