In zijn uitspraak van 9 januari 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:67) heeft het hof omtrent de toepasselijkheid van artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het volgende overwogen. “Per 1 juli 2013 is in werking getreden de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten (Stb. 2012, 410), waardoor onder meer artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is gewijzigd.
De wijziging van artikel 509t, tweede lid, Sv houdt onder meer in dat daaraan een volzin is toegevoegd waarin wordt bepaald dat beëindiging van de terbeschikkingstelling niet eerder kan plaatsvinden dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
Het hof verstaat de laatste volzin van het tweede lid van artikel 509t Sv aldus dat deze toepassing vindt als de officier van justitie de verlenging van de terbeschikkingstelling heeft gevorderd, met andere woorden beëindiging van de terbeschikkingstelling moet in het kader van deze bepaling worden opgevat als afwijzing van de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
De voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege kan slechts worden bevolen als de maatregel van terbeschikkingstelling wordt verlengd of, met toepassing van artikel 509t, vijfde lid, Sv, is verlengd. Ingevolge artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht kan de maatregel alleen worden verlengd als de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging eist.
Naar het oordeel van het hof vormt een verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, waarbij niet aan de verlengingsgrond van genoemd artikel 38d is voldaan, een schending van het in artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) besloten liggende verbod op willekeurige detentie. In die gevallen dat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is of wordt beëindigd, kán, afhankelijk van de aan die voorwaardelijke beëindiging verbonden vrijheidsbeperkende voorwaarden, verlenging van de maatregel waarbij niet aan de verlengingsgrond van artikel 38d is voldaan, schending opleveren van artikel 5 EVRM en/of van artikel 2, lid 1, Vierde Protocol bij het EVRM (het recht zich vrij te verplaatsen en vrij woonplaats te kiezen). Dit laatste artikel dient ingevolge artikel 6 van het Protocol als een aanvullend artikel van het EVRM te worden aangemerkt.
Onverkort toepassing geven aan de laatste volzin van het tweede lid van artikel 509t Sv kan dus strijdig zijn met artikel 5 EVRM dan wel artikel 2 Vierde Protocol bij het EVRM. In die gevallen dient naar het oordeel van het hof de bepaling in die volzin dan ook buiten toepassing te worden gelaten, nu ingevolge artikel 94 van de Grondwet binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Het EVRM is zo’n verdrag.”