ECLI:NL:GHARL:2014:1425

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
200.112.146
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kunstkoop en klachtplicht bij vervalsingen van kunstwerken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen een kunstkoper en een verkoper over de echtheid van twee sculpturen, waarvan later bleek dat ze vervalsingen waren. De appellant, [appellant], had via een veilinghuis, [het veilinghuis], twee sculpturen gekocht: een van de Franse kunstenaar Edgar Degas en een van de Zweedse kunstenaar Anders Zorn. Na de aankoop ontdekte de koper dat beide sculpturen vervalsingen waren, wat leidde tot een rechtszaak over de vraag of de koper tijdig had geklaagd over de non-conformiteit van de geleverde goederen. Het hof oordeelde dat de koper zich terecht op non-conformiteit kon beroepen, omdat hij binnen een redelijke termijn na ontdekking van de vervalsingen had geklaagd. Het hof bevestigde dat de verkoper, [appellant], onvoldoende had aangetoond dat de koper te laat had gereclameerd, en dat de koper niet kon worden verweten dat hij niet eerder had geklaagd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de koper zich niet meer kon beroepen op de non-conformiteit van de sculptuur van Zorn, omdat hij daarover pas vijf maanden na ontdekking had geklaagd. Het hof verwierp deze conclusie, omdat niet was vastgesteld dat de verkoper door het tijdsverloop nadeel had ondervonden. Het hof liet de koper toe tot bewijslevering over de vraag of hij bij de aankoop had gevraagd naar de provenance van de sculpturen en of het veilinghuis had bevestigd dat deze beschikbaar was. De beslissing van het hof houdt in dat de zaak verder moet worden onderzocht, waarbij de koper de gelegenheid krijgt om zijn stellingen te bewijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.112.146
(zaaknummer rechtbank Utrecht 316226)
arrest van de eerste kamer van 25 februari 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. R.S. Schouten,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [plaatsnaam] (Zwitserland),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. Ph.W.M. ter Burg.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 8 februari 2012 en 23 mei 2012 die de rechtbank Utrecht tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 10 augustus 2012,
- het herstelexploot van 16 augustus 2012,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel,
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het vonnis van 23 mei 2012, behoudens het gestelde in rov. 2.6, waartegen
grief I in het principaal hoger beroepzich richt. Het hof preciseert deze vaststelling, naar aanleiding van de grief, als volgt: [geïntimeerde] heeft contact opgenomen met [het veilinghuis] (hierna: [het veilinghuis]) en heeft op 30 juli 2010 via [het veilinghuis] de sculptuur van Degas voor € 67.100,- (€ 55.000,- plus 22% ‘buyers premium’) en de sculptuur van Zorn voor € 2.016,- (€ 1.600,- plus 26% ‘buyers premium’) van [appellant] gekocht. De twee sculpturen zijn op 9 augustus 2010 aan [geïntimeerde] geleverd.
3.2
Daarnaast staat in hoger beroep vast dat [appellant], op basis van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 23 mei 2012, op 10 juni 2012 een bedrag van € 77.398,95 aan [geïntimeerde] heeft betaald.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. [appellant] heeft veilinghuis [het veilinghuis] opdracht gegeven 71 kunstobjecten, waaronder een sculptuur van de Franse kunstenaar Edgar Degas en een sculptuur van de Zweedse kunstenaar Anders Zorn, te doen veilen via internet. [het veilinghuis] heeft een brochure gemaakt die foto’s van en informatie over de kunstobjecten bevat. De sculptuur van Degas werd aangeboden met een richtprijs van € 70.000/90.000, de sculptuur van Zorn met een richtprijs van € 2.000/3.000. [geïntimeerde], een liefhebber van het werk van Degas, heeft via het internet kennisgenomen van de internetveiling van de twee sculpturen en heeft de brochure gedownload. De internetveiling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2010. De twee sculpturen zijn toen niet verkocht. [geïntimeerde] heeft daarna contact opgenomen met [het veilinghuis]. Op 30 juli 2010 heeft [geïntimeerde] via [het veilinghuis] de sculpturen van Degas en Zorn voor de onder 3.1 genoemde bedragen van [appellant] gekocht. De sculpturen zijn op 9 augustus 2010 aan [geïntimeerde] geleverd. [geïntimeerde] heeft na de levering contact opgenomen met het Zornmuseum in Mora in Zweden. Bij e-mail van 23 augustus 2010 heeft de directeur van dat museum aan [geïntimeerde] bericht dat de sculptuur van Zorn een vervalsing is. [geïntimeerde] heeft vervolgens veilinghuis Sotheby’s te New York gevraagd onderzoek te doen naar de authenticiteit van de sculptuur van Degas. Op 22 januari 2011 heeft veilinghuis Sotheby’s te New York aan [geïntimeerde] bericht dat de sculptuur van Degas een vervalsing is. Lorenceau van Brame & Lorenceau te Parijs, een expert op het gebied van het werk van Degas, heeft op 9 september 2011 aan [geïntimeerde] bevestigd dat de sculptuur van Degas een vervalsing is. Bij e-mail van 31 januari 2011 heeft [geïntimeerde] aan [het veilinghuis] bericht dat de sculpturen van Zorn en Degas vervalsingen betreffen en verzocht, onder retournering van de sculpturen, de betaalde koopprijzen terug te betalen. Bij brief van zijn raadsman van 29 maart 2011 heeft [geïntimeerde] aan [het veilinghuis] bericht dat hij de koopovereenkomsten voor beide sculpturen heeft ontbonden c.q. vernietigd. In een e-mail van 4 april 2011 heeft [naam] van [het veilinghuis] aan de raadsman van [geïntimeerde] bericht dat [appellant] de kunstwerken had ingebracht. Hij vermeldde daarbij dat [appellant] altijd de echtheid van de kunstwerken heeft gegarandeerd. Bij brief van 5 april 2011 heeft de raadsman van [geïntimeerde] vervolgens ook aan [appellant] bericht dat de koopovereenkomst was/werd ontbonden dan wel vernietigd. [het veilinghuis] en [appellant] hebben geweigerd de koop terug te draaien en de betaalde bedragen aan [geïntimeerde] terug te betalen.
4.2
In deze procedure heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van de door hem betaalde koopprijzen van € 67.100 voor de sculptuur van Degas en € 2.016 voor de sculptuur van Zorn, onder teruggave van de sculpturen, en vergoeding van de kosten voor het onderzoek door Lorenceau te Parijs ad € 897, de kosten voor vervoer van New York naar Parijs ad € 1.819,57 en de kosten voor vervoer van Parijs naar Zürich ad € 1.000, een en ander vermeerderd met rente en kosten. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de sculpturen niet beantwoorden aan de koopovereenkomsten en dat hij daarom gerechtigd was deze overeenkomsten te ontbinden. Subsidiair heeft hij zich beroepen op vernietiging van de overeenkomsten wegens dwaling. [appellant] heeft verweer gevoerd.
4.3
Bij het vonnis van 23 mei 2012 heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat [geïntimeerde] zich er niet meer op kan beroepen dat de sculptuur van Zorn niet aan de overeenkomst beantwoordt, nu hij pas ruim vijf maanden na ontdekking van de vervalsing daarover heeft geklaagd. Volgens de rechtbank is dat niet binnen bekwame tijd na ontdekking zoals bedoeld in artikel 7:23 BW. Naar het oordeel van de rechtbank ligt dat anders bij de sculptuur van Degas, nu [geïntimeerde] pas op 22 januari 2011 het bericht van Sotheby’s kreeg dat deze sculptuur een vervalsing is en hij [het veilinghuis] daarvan bij e-mail van 31 januari 2011 in kennis heeft gesteld. De rechtbank is ervan uitgegaan dat de sculptuur van Degas inderdaad een vervalsing betreft. Zij heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] op grond van de informatie in de brochure mocht verwachten dat het om een sculptuur van Degas ging, temeer omdat [appellant] onvoldoende heeft betwist dat [het veilinghuis] voorafgaand aan de koop aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld dat een provenance beschikbaar was en heeft toegezegd deze aan [geïntimeerde] te overhandigen. Op grond daarvan heeft de rechtbank geoordeeld dat de ontbinding van de koopovereenkomst rechtsgeldig is, zodat [appellant] de koopprijs van € 67.100 dient terug te betalen. De rechtbank heeft de vordering wat dit betreft dan ook toegewezen, evenals de vordering tot vergoeding van de vervoer- en deskundigenkosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten heeft de rechtbank afgewezen. Ten slotte heeft de rechtbank [appellant], als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.
4.4
In het principaal hoger beroep komt [appellant] op tegen de toewijzing van de vorderingen tot terugbetaling van de koopprijs voor de sculptuur van Degas en tot vergoeding van de vervoer- en deskundigenkosten. In het incidenteel hoger beroep komt [geïntimeerde] op tegen de afwijzing van zijn vordering met betrekking tot de sculptuur van Zorn.
4.5
Met de rechtbank gaat het hof ervan uit dat aan de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt en dat op de rechtsverhouding tussen partijen Nederlands recht van toepassing is. Tussen partijen staat dit ook niet ter discussie.
in het principaal hoger beroep verder:
4.6
Met
grief IIkeert [appellant] zich tegen rov. 3.2 van het bestreden vonnis. Deze grief kan niet leiden tot vernietiging van het vonnis, nu in de bedoelde rechtsoverweging slechts is weergegeven wat [geïntimeerde] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd. [appellant] klaagt niet over onjuistheid van die weergave. Hij wijst in de toelichting op de grief slechts op zijn verweer (kort gezegd dat hij de sculpturen niet “als echte Zorn en Degas” heeft verkocht en dat [geïntimeerde] te laat heeft geklaagd). Dit komt bij de beoordeling van de grieven III en IV, waarin het oordeel van de rechtbank hierover wordt bestreden, aan bod.
4.7
Grief IIIis gericht tegen het oordeel van de rechtbank (rov. 4.5) dat [geïntimeerde] met het e-mailbericht van 31 januari 2011 binnen bekwame tijd na ontdekking zoals bedoeld in artikel 7: 23 BW erover heeft geklaagd dat de sculptuur van Degas een vervalsing is. [appellant] voert daarbij aan dat [geïntimeerde] zelf stelt dat enige dagen na de aflevering van de twee sculpturen bij hem twijfel over de authenticiteit is gerezen. Volgens [appellant] had [geïntimeerde] hem daarover toen al moeten inlichten en niet tot 31 januari 2011 mogen wachten.
4.8
Artikel 7:23 lid 1 BW houdt in dat de koper er geen beroep meer op kan doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Deze bepaling beschermt de verkoper tegen te late en daardoor moeilijk te betwisten klachten, door voor de koper een korte termijn voor te schrijven om over het niet beantwoorden van de zaak aan de overeenkomst te klagen.
Volgens vaste rechtspraak kan de vraag of de koper binnen de bekwame tijd als bedoeld in artikel 7:23 lid 1 heeft gereclameerd over gebreken aan de afgeleverde zaak, niet in algemene zin worden beantwoord. In de in de eerste zin van die bepaling geregelde gevallen dient de koper (a) ter beantwoording van de vraag of de hem afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt het in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem te verwachten onderzoek te verrichten en (b) binnen bekwame tijd nadat hij heeft ontdekt of bij een dergelijk onderzoek had behoren te ontdekken dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, hiervan kennis te geven aan de verkoper. De lengte van de termijn die beschikbaar is voor het onder (a) bedoelde onderzoek is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer van belang zijn de aard en waarneembaarheid van het gebrek, de wijze waarop dit aan het licht treedt, en de deskundigheid van de koper. Een onderzoek door een deskundige kan noodzakelijk zijn. Wat betreft de lengte van de onder (b) bedoelde termijn dient in het geval van een niet-consumentenkoop de vraag of de kennisgeving binnen bekwame tijd is geschied te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden, waaronder het antwoord op de vraag of de verkoper nadeel lijdt door de lengte van de in acht genomen klachttermijn. Een vaste termijn kan daarbij niet worden gehanteerd, ook niet als uitgangspunt. De onderzoeks- en klachtplicht van de koper kunnen daarbij niet los worden gezien van de aard van de gekochte zaak en de overige omstandigheden, omdat daarvan afhankelijk is wat de koper kan en moet doen om een eventueel gebrek op het spoor te komen en aan de verkoper mededeling te doen van een met voldoende mate van waarschijnlijkheid vastgestelde tekortkoming. Naarmate de koper op grond van de inhoud van de koopovereenkomst en de verdere omstandigheden van het geval sterker erop mag vertrouwen dat de zaak beantwoordt aan de overeenkomst, zal van hem minder snel een (voortvarend) onderzoek mogen worden verwacht, omdat de koper in het algemeen mag afgaan op de juistheid van de hem in dit verband door de verkoper gedane mededelingen, zeker als die mogen worden opgevat als geruststellende verklaringen omtrent de aan- of afwezigheid van bepaalde eigenschappen van het gekochte. De vereiste mate van voortvarendheid wat betreft de onderzoeksplicht zal voorts afhangen van de ingewikkeldheid van het onderzoek. Bij dit alles is in belangrijke mate mede bepalend of de belangen van de verkoper zijn geschaad, en zo ja, in hoeverre. Als die belangen niet zijn geschaad, zal er niet spoedig voldoende reden zijn de koper een gebrek aan voortvarendheid te verwijten. In dit verband kan de ernst van de tekortkoming meebrengen dat een nalatigheid van de koper hem niet kan worden tegengeworpen. Bij het voorgaande dient rekening te worden gehouden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat klagen zoals in artikel 7:23 BW vermeld - te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming - en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop de klacht is gedaan. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van de klacht, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend (zie HR 8 februari 2013, ECLLI:NL:HR:2013:BY4600).
4.9
In dit geval gaat het om de koop van een bronzen sculptuur van Degas, een bekende Franse kunstenaar die tot 1917 heeft geleefd. Het door [geïntimeerde] gestelde gebrek houdt in dat de sculptuur een vervalsing is. Zoals uit de gedingstukken blijkt, zijn beide partijen er bij de koop van uitgegaan dat het een authentiek werk van Degas betrof. [appellant] stelt alleen dat hij zonder provenance (nadere informatie over de herkomst van het object) de echtheid ervan niet kon garanderen (en dat dit [geïntimeerde] duidelijk was, althans had moeten zijn). Niet in geschil is dat het bedoelde gebrek niet eenvoudig waarneembaar was en in elk geval niet zonder deskundigenonderzoek kon worden vastgesteld. Daarmee is gegeven dat het gebrek niet zonder meer kenbaar was voor [geïntimeerde], die weliswaar een liefhebber is van het werk van Degas, maar geen deskundige op dit terrein. Ook volgt hieruit dat het onderzoek zoals [geïntimeerde] dat heeft laten doen noodzakelijk was om het gebrek aan het licht te brengen. Zoals [geïntimeerde] in zijn e-mail van 31 januari 2011 heeft vermeld, heeft hij eerst contact opgenomen met de vestiging van Sotheby’s in Zürich. Een expert van deze vestiging heeft besloten de sculptuur voor nader onderzoek op te sturen naar het Impressionist Department van Sotheby’s in New York. Hier werd het werk in eerste instantie als authentiek beschouwd. Na verdere inspectie en inschakeling van de Degas expert van het Metropolitan museum in New York werd echter vastgesteld dat het een vervalsing betrof. [geïntimeerde] ontving deze informatie op 22 januari 2011. Ruim een week later heeft hij [appellant] hiervan op de hoogte gesteld. [appellant] heeft deze gang van zaken niet betwist. Hij heeft ook niet gesteld dat het onderzoek onredelijk lang heeft geduurd, of dat [geïntimeerde] hem te laat over het resultaat heeft geïnformeerd. Van een onredelijk tijdsverloop is het hof hierbij ook overigens niet gebleken. Gebrek aan voortvarendheid kan [geïntimeerde] dus niet worden verweten. Het standpunt van [appellant] dat [geïntimeerde] hem al had moeten informeren toen bij hem de eerste twijfel ontstond, mist verder goede grond. Uit de gedingstukken blijkt niet meer dan dat [geïntimeerde] nader onderzoek naar de sculptuur van Degas heeft laten doen, toen hem was gebleken dat de sculptuur van Zorn een vervalsing was. Uit niets blijkt dat [geïntimeerde] op dat moment al had ontdekt, of redelijkerwijs had moeten ontdekken, dat de sculptuur van Degas eveneens een vervalsing was. De klachtplicht van artikel 7:23 lid 1 BW gold op dat moment dus nog niet. Ten slotte merkt het hof nog op dat niet is gesteld of gebleken dat [appellant] enig nadeel heeft ondervonden van het tijdsverloop. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, [appellant] daarvan in kennis heeft gesteld. De grief treft dus geen doel.
4.1
Met
grief IVstelt [appellant] de vraag of de sculptuur van Degas aan de koopovereenkomst beantwoordt opnieuw aan de orde. De rechtbank heeft wat dit betreft voorop gesteld dat zij ervan uitgaat dat de sculptuur van Degas een vervalsing is. Volgens de rechtbank heeft [appellant] dit, mede in het licht van de eensluidende visies van veilinghuis Sotheby’s en Brame & Lorenceau, onvoldoende gemotiveerd betwist (rov. 4.6). [appellant] heeft dit oordeel niet bestreden, zodat ook het hof hiervan uitgaat. [appellant] bestrijdt wel het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] op grond van de verstrekte informatie mocht verwachten dat het om een (echte) sculptuur van Degas ging (rov. 4.8 en verder). Het geschil spitst zich daarmee toe op de verwachtingsvraag.
4.11
Zoals de rechtbank terecht tot uitgangspunt heeft genomen, moet de vraag of een gekochte zaak aan de koopovereenkomst beantwoordt worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De verkoper moet onder meer rekening houden met het normale gebruik van de zaak en met wat hij weet of moet weten over het bijzondere gebruik dat de koper voor ogen staat. Hij heeft een mededelingsplicht indien hij weet of moet weten dat de zaak voor dit gebruik ongeschikt is. De koper mag op zijn beurt alleen die eigenschappen verwachten waarvan hij de aanwezigheid niet behoeft te betwijfelen. Waar hij twijfelt of moet twijfelen, dient hij de verkoper vragen te stellen of zelf onderzoek te verrichten. Rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de koper ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de afwezigheid van een bepaalde eigenschap. In hoeverre op de verkoper een mededelingsplicht rust of op de koper een onderzoeksplicht, is afhankelijk van de omstandigheden.
4.12
[appellant] heeft in dit verband kort gezegd het volgende aangevoerd. De sculpturen van Degas en Zorn waren in de verkoopbrochure opgenomen en met foto-afbeeldingen geïllustreerd in combinatie met een uitvoerige omschrijving, maar zonder provenance waaruit de authenticiteit kon worden herleid. In de brochure was daarmee alle aan [appellant] beschikbare informatie vermeld. Het niet aanwezig zijn van een provenance dient te worden beschouwd als een voorbehoud omtrent de authenticiteit. Voor kunstkenners betekent dit dat aanvullende informatie - via musea e.d. - moet worden verkregen om meer zekerheid te krijgen over de authenticiteit. Dat er geen provenance ten aanzien van deze sculpturen aanwezig was, was [geïntimeerde] genoegzaam bekend. In de dagen nadat [geïntimeerde] contact had opgenomen met [het veilinghuis] en interesse in de aangeboden sculpturen van Zorn en Degas had getoond, is [appellant] meerdere keren telefonisch benaderd door [naam] van [het veilinghuis] omtrent een lagere verkoopprijs en het voornemen van [geïntimeerde] tot het uitbrengen van een bieding op de twee sculpturen, gecombineerd met de vraag van [geïntimeerde] of de sculpturen wel authentiek zijn, aangezien er geen provenance in de brochure was vermeld. [appellant] heeft herhaald dat de kunstobjecten een provenance ontberen. Deze informatie heeft [naam] gecommuniceerd aan [geïntimeerde]. Er was alle gelegenheid en tijd voor onderzoek door [geïntimeerde], voordat hij besloot tot het uitbrengen van een bod. [geïntimeerde] heeft echter afgezien van het afgesproken bezoek aan [het veilinghuis] om de sculpturen te bezichtigen. Hij heeft met de verkregen informatie weloverwogen besloten om, ondanks het gemis van een provenance, een bod op beide sculpturen te doen. Op basis daarvan zijn partijen de in rov. 3.1 genoemde, lagere prijzen overeengekomen. Bij de aflevering heeft [geïntimeerde] de kunstobjecten ook zonder protest geaccepteerd en betaald. [geïntimeerde] heeft aldus als kunstkenner geaccepteerd dat bij de sculpturen een provenance ontbrak. Er is geen sprake van dat [het veilinghuis] de sculpturen met garantie van authenticiteit heeft verkocht. In de algemene voorwaarden is ook benadrukt dat de informatie in de brochure slechts een opinie betreft en dat op de potentiële koper een eigen onderzoeksplicht rust. Gelet op dit alles kan niet worden gezegd dat sprake is van non-conformiteit of dwaling. Er is door [appellant] immers nadrukkelijk geen echtheidsgarantie verstrekt.
4.13
[geïntimeerde] stelt daartegenover dat de onderhavige sculpturen in de verkoopbrochure wel degelijk als een echte Degas en een echte Zorn zijn aangeboden. Hij wijst er daarbij op dat de sculpturen in de brochure zonder meer als werk van deze kunstenaars zijn aangeduid. Gezien de uiteenzetting in sectie C van de veilingvoorwaarden over de door [het veilinghuis] gehanteerde terminologie, zijn deze kunstwerken daarmee in de hoogste categorie ingedeeld. Indien bij [appellant] of [het veilinghuis] twijfel bestond over de toeschrijving c.q. echtheid van de sculpturen, dan had het op hun weg gelegen de sculpturen lager in te schalen in de terminologie van de brochure, bijvoorbeeld door te vermelden dat het gaat om werken die “worden toegeschreven aan” deze kunstenaars. Van een professionele kunsthandelaar en een bekend veilinghouder, zoals [appellant] en [het veilinghuis] zijn, mag worden verwacht dat zij een gedegen onderzoek hebben verricht en dat de informatie die zij geven juist is. Een leek en consument zoals [geïntimeerde] mag dan ook in beginsel op die informatie vertrouwen, aldus [geïntimeerde]. Hij merkt daarbij op dat hij weliswaar als particulier kunst verzamelt, maar geen kunstkenner is. Hij bestrijdt dat het hem bekend was dat er bij beide sculpturen geen provenance aanwezig was. Hij stelt dat hij juist aan [het veilinghuis] heeft gevraagd of er een provenance beschikbaar was en dat [het veilinghuis] hierop bevestigend heeft geantwoord en heeft meegedeeld dat deze aan [geïntimeerde] zou worden overhandigd. Daarnaast bestrijdt hij dat het ontbreken van een provenance voor kunstkenners zonder meer betekent dat aanvullende informatie moet worden verkregen om meer zekerheid te krijgen omtrent de authenticiteit: er zijn vele manieren om de echtheid van een kunstwerk aan te tonen, zo stelt [geïntimeerde].
4.14
Het hof deelt het standpunt van [geïntimeerde] dat de omschrijving van de sculpturen in de verkoopbrochure op zichzelf de indruk wekt dat het om authentieke werken van de genoemde kunstenaars gaat. De sculpturen zijn zonder meer aangeduid als werken van respectievelijk Degas en Zorn. Volgens de uitleg van de gehanteerde terminologie in sectie C van de veilingvoorwaarden betekent deze aanduiding: “In our opinion
a work by the artist.”
Het algemene voorbehoud in de aanhef van deze bepaling (“Any statement as to the authorship, attribution, origin, date, age, provenance and condition is a statement of opinion and is not to be taken as a statement of fact”) doet niet af aan de verwachting van echtheid die aan de gekozen omschrijving kan worden ontleend. In dit verband is verder van belang dat [het veilinghuis], naar onbetwist is, een gerenommeerd veilinghuis is. Aan haar mededelingen over de aangeboden werken mag door een potentiële koper dan ook de nodige waarde worden gehecht. Dit geldt zeker voor een belangstellende als [geïntimeerde], die weliswaar een kunstverzamelaar maar - naar [appellant] niet heeft weersproken - geen expert op dit terrein is. Tegelijkertijd is duidelijk dat [geïntimeerde] heeft onderkend dat in de brochure bij de onderhavige kunstwerken geen provenance was vermeld (zoals dat bij sommige andere aangeboden werken in de brochure wel het geval was). Ook uit zijn eigen stellingen blijkt immers dat hij nadrukkelijk naar de aanwezigheid van provenance bij deze sculpturen heeft gevraagd. Daaruit valt ook op te maken dat hij zich het belang daarvan heeft gerealiseerd. Voor de vraag of [geïntimeerde] in redelijkheid mocht verwachten dat het om authentieke werken van Degas en Zorn ging, of dat hij moest begrijpen en heeft geaccepteerd dat op dit punt geen garantie kon worden verstrekt en dus enig risico was ingecalculeerd, is dus wel mede van belang wat tussen partijen en hun vertegenwoordiger(s) hierover en mogelijk over de prijs is besproken.
Nu [appellant] de stellingen hierover van [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist, is het aan [geïntimeerde] - als de partij op wie ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast rust - om zijn stellingen te bewijzen. Het hof zal [geïntimeerde] dan ook, overeenkomstig zijn bewijsaanbod, toelaten tot dit bewijs. Indien [geïntimeerde] in het bewijs slaagt, is de stelling van [appellant] dat een dergelijke sculptuur een heel andere prijs opbrengt indien de echtheid kan worden gestaafd met provenance niet meer relevant.
In het incidenteel hoger beroep verder:
4.15
Met de grief in het incidenteel hoger beroep keert [geïntimeerde] zich tegen de overweging van de rechtbank (rov. 4.4) dat [geïntimeerde] ingevolge artikel 7:23 BW zich na ruim vijf maanden na de ontdekking dat de Zorn sculptuur een vervalsing is er niet meer op kan beroepen dat de sculptuur niet aan de koopovereenkomst beantwoordt. Deze grief slaagt. Zoals uit het in rov. 4.8 weergegeven toetsingskader volgt, is in dit verband niet slechts het tijdsverloop van belang, maar is in belangrijke mate mede bepalend of de belangen van de verkoper zijn geschaad. Daarover heeft de rechtbank niets vastgesteld.
4.16
Uit de vaststaande feiten blijkt dat [geïntimeerde] na de levering van de sculpturen navraag heeft gedaan bij het Zornmuseum in Mora en naar aanleiding daarvan op 23 augustus 2010 een e-mail heeft ontvangen waarin de museumdirecteur hem berichtte dat de sculptuur van Zorn een vervalsing is. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] daarmee het door hem bedoelde gebrek ten aanzien van deze sculptuur heeft ontdekt. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat [geïntimeerde] hem eerder over dit gebrek had kunnen informeren dan hij heeft gedaan, namelijk bij de e-mail van 31 januari 2011. Geheel onbegrijpelijk is de gang van zaken echter niet. Zoals [geïntimeerde] in zijn e-mail schrijft, had hij ongeveer € 2.000 voor deze sculptuur betaald en hield hij ervan, zodat het bericht dat de sculptuur een vervalsing betrof “niet het einde van de wereld was”. Wel zag [geïntimeerde] in het bericht aanleiding om ook onderzoek naar de (veel duurdere) sculptuur van Degas te laten doen. Toen uit dit onderzoek bleek dat ook deze sculptuur een vervalsing was, heeft hij zich direct tot [appellant] gewend. [appellant] heeft, ook wat de sculptuur van Zorn betreft, niet gesteld dat hij door deze gang van zaken enig nadeel heeft geleden. Mede gelet op de aard van de verkochte zaak en van het gebrek ligt het ook niet voor de hand dat het tijdsverloop van ruim vijf maanden een nader onderzoek van de klacht heeft bemoeilijkt of de bewijspositie dan wel andere belangen van [appellant] heeft geschaad. Onder deze omstandigheden is het niet gerechtvaardigd om aan het bedoelde tijdsverloop het ingrijpende gevolg te verbinden dat [geïntimeerde] zich niet meer op het gebrek kan beroepen. Het beroep op de klachtplicht als bedoeld in artikel 7:23 BW wordt daarom, ook wat betreft de sculptuur van Zorn, verworpen.
4.17
In het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep komt het hof vervolgens toe aan het beroep van [appellant] op de klachttermijn in artikel 3 van de veilingvoorwaarden. Dit artikel houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

3. Our guarantee to you in respect of counterfeit lots
If we sell a lot which subsequently proves to be a counterfeit, we shall set aside the sale and refund to you any amount paid by you to us in connection with the lot (…).
This, however, shall only be available on condition that, no longer than three weeks after the date of the sale, you:
notify us in writing of the number of the lot, the date of the auction at which it was purchased and the reasons why you consider the lot to be counterfeit, of any information causing you to question the authenticity or attribution of the lot coming to your attention;
are able to transfer good title to us free from any third party claims arising after the date of the sale to you;
return the lot to us in the same condition as at the date of sale, provided that, in any event, no refund will be available, if either: (…).
4.18
Het hof deelt het oordeel van de Rechtbank (rov. 4.3) dat uit de bewoordingen van dit artikel niet blijkt dat een koper om verval van zijn rechten te voorkomen verplicht is binnen drie weken na het sluiten van de koopovereenkomst bij [het veilinghuis] te klagen over ontbrekende eigenschappen van de afgeleverde zaak. Het artikel geeft slechts een garantie dat, als een koper [het veilinghuis] binnen drie weken na de koop schriftelijk ervan op de hoogte stelt dat hij een vervalsing heeft gekocht en mits aan een aantal andere voorwaarden is voldaan, de koop zonder meer ongeldig wordt verklaard en de koopprijs wordt terugbetaald. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die voor een andere uitleg pleiten. Dat [geïntimeerde] niet binnen drie weken na de koop bij [het veilinghuis] of [appellant] heeft geklaagd, brengt dus niet mee dat [geïntimeerde] geen beroep meer kan doen op het feit dat de sculptuur een vervalsing is.
4.19
[appellant] heeft niet (gemotiveerd) betwist dat de sculptuur van Zorn een vervalsing is, zoals de directeur van het Zornmuseum aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld. Het hof neemt dit dan ook als vaststaand aan. Het geschil spitst zich daarmee, ook wat deze sculptuur betreft, toe op de vraag of [geïntimeerde] redelijkerwijs mocht verwachten dat het een authentiek werk van de kunstenaar betrof. Bij de beoordeling hiervan is relevant wat in rov. 4.11 tot en met 4.14 over de gang van zaken bij de aankoop van beide sculpturen is vermeld. Ook voor de beantwoording van deze vraag is de daar genoemde bewijslevering dus van belang.

5.Slotsom

5.1
Het hof zal [geïntimeerde] toelaten te bewijzen dat hij aan [het veilinghuis] heeft gevraagd of er ten aanzien van de onderhavige sculpturen van Degas en Zorn provenance beschikbaar was en dat [het veilinghuis] hierop bevestigend heeft geantwoord en heeft meegedeeld dat deze later aan [geïntimeerde] zou worden overhandigd, en/of andere feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [geïntimeerde] mocht verwachten dat het om authentieke werken van Degas en Zorn zou gaan.
5.2
Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
laat [geïntimeerde] toe tot het onder 5.1 bedoelde bewijs;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde]
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst/wensen te leveren, hij die stukken op de roldatum 25 maart 2014 in het geding dient te brengen,
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. A.S. Gratama, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 11 maart 2014, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, L.M. Croes en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2014.