Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Bij deze stand van zaken acht de voorzieningenrechter het prudent om voormeld bedrag(van € 29.241,=, hof)
en het reeds eerder door OVZ aan [geïntimeerde] verstrekte voorschot van € 20.000 te beschouwen als voorschot op de in het bedrag van € 23.693,36 begrepen schadeposten.”Blijkens rechtsoverweging 4.1 van het kortgedingvonnis had het genoemde bedrag betrekking op verlies van zelfwerkzaamheid, huishoudelijke hulp, rapportage verzekeringsarts, buitengerechtelijke kosten, kosten accountant [naam accountant], taxikosten en voorschot smartengeld. Voor zover de betaalde voorschotten dus al op het moment van betaling specifiek betrekking zouden hebben gehad op de schade in verband met het inschakelen van [naam 1], moet er vanaf het kortgedingvonnis van 30 januari 2009 in ieder geval van worden uitgegaan dat toekenning van de betaalde bedragen voorshands gerechtvaardigd werd geacht als voorschot op de overige schadeposten van [geïntimeerde]. Uit het kortgedingvonnis blijkt immers dat in de betreffende kort geding procedure geen veroordeling tot bijkomende voorschotbetalingen voor de overige schadeposten werd uitgesproken, omdat het reeds betaalde bedrag vanaf de datum van dit vonnis geacht werd op die overige schadeposten betrekking te hebben. OVZ heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de andere door [geïntimeerde] gevorderde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen of dat meer in het algemeen de overige schade van [geïntimeerde] niet het bedrag van de betaalde voorschotten zou belopen. Reeds om die reden is voor terugbetaling van de aan [geïntimeerde] betaalde voorschotten geen plaats. [geïntimeerde] is als gevolg van de voorschotbetalingen evenmin ongerechtvaardigd verrijkt.
Mevrouw [geïntimeerde] deed namelijk al vóór het ongeval weinig tot niets in de zaak”en
“Er is na het ongeval ook niemand anders aangenomen om haar werk over te nemen.”In zijn eerdere verklaring van 7 december 2007 lijkt [naam 1] echter wel degelijk een verband te leggen tussen de uitval van [geïntimeerde] en haar hulpvraag aan [naam 1], waar hij verklaart:
“Op 25-01-2007 vond het ongeval plaats. [geïntimeerde] kon vanaf dat moment niet meer in de lunchroom staan. Ze heeft mij gevraagd om haar te helpen, wat ik ook ben gaan doen.”De verklaring van [naam 1] tijdens het voorlopig getuigenverhoor van 27 april 2009 is evenmin in overeenstemming met hetgeen [naam 1] op 21 april 2008 heeft verklaard, waar [naam 1] op 27 april 2009 omtrent de werkzaamheden van [geïntimeerde] verklaart: “
Zij deed de administratie, de inkoop en bij extreme drukte hielp zij mee met koffie inschenken en in de keuken.”
2 maanden huur [naam 5]”en “
extra betaald eind september en 31 oktober”) overeen de verklaring van [naam 1] op 7 december 2007 dat hij, toen hij in [naam 5] woonde één keer € 700,00 en begin november € 500,00 (derhalve in totaal € 1200) extra heeft gekregen. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [naam 1] op 7 december 2007 dat hij een bedrag van € 2.000 heeft ontvangen; ook dit bedrag komt in het Overzicht voor.