In deze zaak gaat het om de premieplicht voor de volksverzekeringen van een Rijnvarende, die in hoger beroep is gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De belanghebbende, werkzaam op een binnenvaartschip, had aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor de jaren 2005 en 2006. De inspecteur van de Belastingdienst had deze aanslagen opgelegd, maar de belanghebbende betwistte de premieplicht en stelde dat hij niet onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving viel. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat de belanghebbende in de genoemde jaren op een schip werkte dat binnen de Europese Gemeenschap voer. De inspecteur stelde dat de belanghebbende rijnvarende was en dat het schip tot de in Nederland gevestigde onderneming van de eigenaar behoorde. De belanghebbende betwistte deze kwalificatie en voerde aan dat hij niet premieplichtig was voor de volksverzekeringen.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd dat de belanghebbende onder de Nederlandse wetgeving viel. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende in de jaren 2005 en 2006 niet verzekerd was voor de Nederlandse volksverzekeringen en dus geen premie verschuldigd was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de aanslagen werden verminderd tot een premie-inkomen van nihil. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 2.678 werden vastgesteld.