Uitspraak
Stichting AABorg,
1.[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
[de erven],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
De erven bestrijden dat partijen zijn overeengekomen de drie taxateurs als bindend adviseurs aan te stellen en dat reeds sprake was van een definitief rapport. Voorts betwisten zij dat de Stichting hen tijdig schriftelijk heeft gemeld dat zij de panden wilde afnemen tegen een in het rapport vermelde prijs. Het hof zal de aldus bestreden feiten niet als vaststaand aanmerken. Voor het overige is tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.12 ) van het vonnis van 15 februari 2013 geen grief ontwikkeld en is ook anderszins niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat het hof in zoverre ook van die feiten zal uitgaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
"Kettingbeding
3.1.2 In de notariële leveringsakte (hierna: de akte van 1996) van 14 augustus 1996 is onder meer het volgende opgenomen:
€ 215.000,00. De makelaars hebben partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 6 november 2012 met vragen en reacties op het rapport te komen. [de erven] hebben de makelaars vervolgens bij e-mail van hun advocaat van 29 oktober 2012 bericht dat die datum voor hen bezwaarlijk was, in verband met een buitenlands verblijf van één van hen, en voorgesteld dat zij uiterlijk 16 november 2012 zouden reageren. Hierop is door de makelaars niet gereageerd.
hebben de makelaars op 16 november 2012 medegedeeld wat hun vragen en opmerkingen naar aanleiding van het conceptrapport waren. Op 19 november 2012 hebben de makelaars partijen bericht dat zij op 6 november 2012 geen opmerkingen of vragen over het conceptrapport hadden ontvangen, zodat het conceptrapport wat hun betreft definitief was geworden.
4.Het geschil en de beslissing van de voorzieningenrechter
Zij hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Stichting AABorg en
- voor het geval de voorzieningenrechter zou oordelen dat zij wel tot levering gehouden zouden zijn - vorderingen in voorwaardelijke reconventie ingesteld.
"5.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat in de notariële akte vervolgens wel is opgenomen op welke wijze Stichting AABorg na de prijsvaststelling "het aanbod" al dan niet kan aanvaarden, maar dat deze keuzemogelijkheid voor [de erven] daarin niet is vastgelegd. Anders dan Stichting AABorg is de voorzieningenrechter evenwel van oordeel, dat dit nog niet betekent dat [de erven] na de prijsvaststelling niet tot een terugtreden gerechtigd zou zijn. Niet alleen komt het de voorzieningenrechter voor dat er geen belang is om een dergelijke keuzemogelijkheid voor [de erven] expliciet op te nemen, aangezien zij uitsluitend aan Stichting AABorg mogen verkopen, tenzij laatstgenoemde aangeeft dat van dat voorkeursrecht geen gebruik te willen maken. Maar ook omdat, zo men [de erven] wel had willen verplichten tot levering van de paviljoens aan Stichting AABorg voor de door de taxateurs bepaalde prijs, het dan voor de hand had gelegen om dit juist wel expliciet in de notariële akte op te nemen.
5.Bespreking van de grieven
De erven hebben onder verwijzing naar productie 13 benadrukt dat zij in het voorjaar van 2012 een bod van [X] voor de drie paviljoens hebben ontvangen van € 650.000,-
Voorts hebben zij ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep gesteld dat er onlangs nog een bod van € 575.000,- op de drie paviljoens is gedaan.
De erven zijn om die reden van mening dat zij niet gehouden kunnen worden de paviljoens voor een bedrag van € 215.000,- of € 260.000,- aan de Stichting AABorg te leveren.
Daarnaast hebben zij kritiek op de wijze van totstandkoming van het taxatierapport van de drie makelaars en op de inhoud daarvan, namelijk waar het betreft de door hen gebezigde waarderingsmethode, te weten de residuele grondwaarde.
In dat kader heeft de [erflater] afstand gedaan van de voorwaarde dat de door Stichting in geval van wederverkoop te betalen koopprijs minimaal gelijk zou zijn aan het hoogste bod van een derde marktpartij, aldus Stichting AABorg. De heer Boonman, die destijds namens de Stichting bij de onderhandelingen was betrokken, zou daarover kunnen verklaren. [de erven] betwisten de door de Stichting AABorg gestelde afstand.
Stichting AABorg zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel. Deze kosten worden voor zover gevallen aan de zijde van de erven wat het geliquideerd salaris voor de advocaat betreft tot aan deze uitspraak begroot op
€ 2.682,- (3 pt, tarief II).
De kosten van het incidenteel appel komen niet ten laste van [de erven]. Naar vaste jurisprudentie kan de omstandigheid dat [de erven] in eerste aanleg gevoerde verweren in de vorm van een incidenteel hoger beroep onder de aandacht van het hof hebben gebracht, niet ertoe leiden dat verwerping of buiten behandeling laten van die verweren - en dientengevolge de verwerping van het incidenteel hoger beroep - [de erven] op een kostenveroordeling komt te staan (vgl. HR 30 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4977).
€ 2.682,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;