ECLI:NL:GHARL:2014:1200

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
200.105.520-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een overeenkomst tot schoonmaakwerkzaamheden en de opzegtermijn

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2014, staat de beëindiging van een overeenkomst tot schoonmaakwerkzaamheden centraal. De appellant, die voorheen handelde onder de naam [A], had een overeenkomst met Utopia Nederland B.V. voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. De appellant stelde dat de overeenkomst niet op de door Utopia voorgestelde datum kon worden beëindigd, omdat er een opzegtermijn van drie maanden gold. Utopia daarentegen betoogde dat de appellant stilzwijgend had ingestemd met de beëindiging van de overeenkomst per 1 april 2010, omdat de schoonmaakwerkzaamheden vanaf die datum door een nieuw schoonmaakbedrijf werden uitgevoerd met het personeel dat voorheen in dienst was van de appellant.

Het hof oordeelde dat de appellant zich niet met succes kon beroepen op de Algemene Voorwaarden voor schoonmaakwerkzaamheden, aangezien Utopia deze voorwaarden had vernietigd. Het hof onderschreef de beslissing van de rechtbank dat de overeenkomst na de eerste termijn van een jaar was omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, die met een opzegtermijn van drie maanden kon worden beëindigd. Het hof concludeerde dat Utopia er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat de appellant akkoord ging met de beëindiging van de overeenkomst per 1 april 2010, gezien de omstandigheden en de communicatie tussen partijen.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van de procedure in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en overeenstemming tussen partijen bij het beëindigen van contracten, evenals de toepassing van de relevante wetgeving met betrekking tot opzegtermijnen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.105.520/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 182749 / HL ZA 11-292)
arrest van de eerste kamer van 18 februari 2014
in de zaak van
[appellant],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M. Hoogenboom, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
Utopia Nederland B.V.,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Utopia,
advocaat: mr. R. Vissink, kantoorhoudend te Amsterdam.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 13 augustus 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft een akte genomen.
1.2
Utopia heeft een antwoordakte genomen.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling en de feiten

2.1
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 4.1 overwogen en beslist omtrent het primair door Utopia gevoerde verweer ([A] – de naam waaronder [appellant] voorheen handelde - is weliswaar schoonmaakwerkzaamheden gaan uitvoeren voor Utopia, maar niet als rechtsopvolger van [B]). Zij heeft dit verweer verworpen. Het hof onderschrijft een en ander en maakt dat oordeel tot het zijne.
2.2
Tegen de weergave van de feiten is, behoudens ten aanzien van de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden voor schoonmaakwerkzaamheden, geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan, nu daartegen ook anderszins van bezwaren niet is gebleken. Op grond van hetgeen het hof, in navolging van de rechtbank heeft beslist op het primaire verweer van Utopia en hetgeen het hof in hoger beroep als gesteld en erkend, dan wel niet (voldoend) gemotiveerd weersproken, als vaststaand aanneemt, gaat het om het volgende:
  • [B] (verder: [B]) en Utopolis Zoetemeer (verder: Utopolis) hebben met ingang van 17 augustus 2000 een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [B] tegen betaling schoonmaakwerkzaamheden zou gaan verrichten voor Utopolis.
  • In de door partijen ondertekende opdrachtbevestiging staat onder meer het volgende:
“De opdracht geldt voor 1 jaar met stilzwijgende verlenging van de opzegtermijn van 3 kalendermaanden schriftelijk over en weer (…)”
  • Utopolis is in 2005 overgenomen door Utopia.
  • Begin 2008 heeft [A], via een activa-overeenkomst met [B], de betreffende schoonmaakwerkzaamheden overgenomen, aan welke overname Utopia heeft medegewerkt.
  • Op 21 december 2009 heeft Utopia een brief aan [A] gezonden met - voor zover relevant - de volgende inhoud:
“Middels dit schrijven beëindigen wij met in achtneming van 1 maand de samenwerking met uw organisatiebetreffende het schoonmaakonderhoud van onze bioscoop (…). Datum van opzegging is 01-01-2010.”
  • Bij email bericht van 29 december 2009 heeft [A] Utopia laten weten dat een opzegtermijn van 1 maand niet overeenkomt met de inhoud van de overeenkomst, dat het contract een duur kent van één jaar en de samenwerking op zijn vroegst kan worden beëindigd per 17 augustus 2010. In deze e-mail geeft [A] voorts het volgende aan: "
  • Op 4 januari 2010 heeft Utopia – voor zover van belang – als volgt geantwoord op de brief van [A]:
  • De overeengekomen schoonmaakwerkzaamheden zijn tot en met maart 2010 feitelijk verricht door [A]. Vanaf 1 april 2010 zijn de schoonmaakwerkzaamheden verricht door het nieuwe schoonmaakbedrijf waarmee Utopia een contract had afgesloten, zulks met het personeel wat voorheen de schoonmaakwerkzaamheden in dienst van [A] verrichtte. Dat personeel is daartoe in dienst getreden bij dat nieuwe schoonmaakbedrijf.
  • [A] heeft Utopia facturen gezonden inzake de maanden april (d.d. 8 april 2010), mei (d.d. 7 mei 2010), juni (d.d.7 juni 2010 en juli (d.d.7 juli 2010) 2010, telkens voor het maandbedrag van € 6.583,54 en een factuur inzake de maand augustus 2010
  • Utopia heeft de facturen niet voldaan en is door (de advocaat van) [A] ter zake voor het eerst aangemaand bij brief van 9 augustus 2010.
  • [appellant], in eerste instantie nog handelend onder de naam [A], voert deze procedure in hoger beroep op eigen naam.
2.3
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] zich niet met succes kan beroepen de Algemene Voorwaarden voor schoonmaakwerkzaamheden, nu onbetwist door [A] is gesteld dat Utopia deze algemene voorwaarden heeft vernietigd omdat ze haar niet ter hand zijn gesteld. Grief I treft in zoverre doel

3.De procedure in eerste aanleg

3.1
Zoals door de rechtbank onder 3.4 van het beroepen vonnis d.d. 21 maart 2012 is aangegeven, heeft Utopia vier verweren tegen de vordering van (toen nog) [A] in stelling gebracht. Het primaire verweer betrof de contractovername (zie hiervoor onder 2.1). Het subsidiare verweer houdt in dat er tussen partijen (naar het hof begrijpt: stilzwijgend) overeenstemming is bereikt over beëinding van de overeenkomst per 1 april 2010. Het meer subsidiaire verweer van Utopia betreft de uitleg van de overeenkomst en in het “nog meer” subsidiaire verweer betrekt Utopia de stelling dat er sprake is van een duurovereenkomst welke met in achtneming van een redelijke termijn (3 maanden) kon worden beëindigd. Ook ten aanzien van de (hoogte van) de vordering is door Utopia verweer gevoerd.
3.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat het meer subsidiaire verweer doel treft, nu de overeenkomst tussen partijen zodanig moet worden uitgelegd dat er – na een eerste termijn van een jaar – tussen partijen een overeenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, welke met een termijn van drie maanden kon worden opgezegd. Aan het subsidiaire en het “nog meer” subsidiaire verweer is de rechtbank vervolgens verder voorbijgegaan.

4.De beoordeling in beroep

4.1
De grieven II tot en met IVvan [appellant] zijn gericht tegen hetgeen de rechtbank ter zake van het meer subsidiaire verweer van Utopia heeft overwogen en beslist. Mochten de grieven doel treffen dan brengt de devolutieve werking van het appel mee dat het hof zich nog nader zal hebben te buigen over de niet door de rechtbank behandelde weren van Utopia. Het hof acht termen aanwezig eerst stil te staan bij het subsidiaire verweer.
4.2
[appellant] stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst tussen partijen per 1 april 2010 met wederzijdse instemming is beëindigd, nu er vanaf 1 april 2010 door [A] feitelijk geen schoonmaakwerkzaamheden meer zijn verricht en het personeel van [A], dat voorheen de overeengekomen schoonmaakwerkzaamheden in dienst van [A] verrichtte, die werkzaamheden vanaf 1 april 2010 in dienst van het nieuwe schoonmaakbedrijf (waarmee Utopia per die datum in zee was gegaan) heeft verricht.
4.3
[appellant] bestrijdt dit standpunt van Utopia door te stellen dat zij, gelet op het standpunt dat Utopia op 4 januari 2010 had ingenomen, niet anders kon dan accepteren dat haar personeel (naar het hof begrijpt: per 1 april 2010) overstapte naar het nieuwe door Utopia gecontracteerde schoonmaakbedrijf. Zij stelt voorts dat zij bereid is gebleven haar werkzaamheden voor Utopia (ook na 1 april 2010) te blijven voortzetten en dat Utopia van die bereidheid geen gebruik heeft willen maken.
4.4
Het hof stelt vast dat zijdens [A] niet is gesteld dat er is gereageerd op de brief van 4 januari 2010, anders dan door het zenden van de nota’s over de maanden april tot en met augustus 2010. Utopia heeft in ieder geval betwist dat er nog nader is gereageerd en van het tegendeel is evenmin gebleken. Wel staat vast dat de schoonmaakwerkzaamheden vanaf 1 april 2010 feitelijk zijn verricht door het nieuwe schoonmaakbedrijf waarmee Utopia had gecontracteerd, zulks met het personeel dat deze schoonmaakwerkzaamheden voorheen verrichtte in dienst van [A]. Daaruit heeft Utopia in ieder geval mogen opmaken dat [A] haar personeel op dat punt minst genomen geen strobreed in de weg heeft gelegd.
4.4
Dat namens [A] zich na 1 april 2010 nog iemand zou hebben gemeld om de voorheen opgedragen schoonmaakwerkzaamheden te verrichten, wordt door Utopia betwist en daaromtrent is evenmin iets gesteld of gebleken. Dat [A] niettemin bereid is gebleven de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, moge wellicht zo zijn, niet gesteld of gebleken is dat zij Utopia daarvan tijdig (in ieder geval uiterlijk op 1 april 2010) in kennis heeft gesteld.
4.5
Mede tegen de achtergrond van het bepaalde omtrent de verplichting tot overname van personeel in de algemeen verbindend verklaarde CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf, waaraan [A] in haar e-mail van 29 december 2009 uitdrukkelijk heeft gerefereerd, mocht Utopia er, onder de geschetste omstandigheden, naar het oordeel van het hof in redelijkheid op vertrouwen dat [A] (stilzwijgend) akkoord ging met beëindiging van de overeenkomst per 1 april 2010, zodat haar verweer ter zake doel treft.
4.6.
Nu het bepaalde in het eerste lid van artikel 7: 411 BW niet van toepassing is indien de opdrachtnemer akkoord is gegaan met tussentijdse opzegging, brengt hetgeen hiervoor is overwogen op zichzelf al mee dat de vordering van [appellant] moet worden afgewezen, zodat verdere behandeling van de grieven achterwege kan blijven.
De slotsom
Het vonnis d.d. 21 maart 2012 zal – zij het op andere gronden – worden bekrachtigd. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep (2,5 punt, tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis d.d. 21 maart 2012, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Utopia tot aan deze uitspraak op € 1.815,-- aan verschotten en € 2.895,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. H. de Hek en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 februari 2014.