ECLI:NL:GHARL:2014:10277

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
200.134.751
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op wachtgeldregeling door ontslagen werkneemster Juridisch Loket

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een ontslagen werkneemster van het Juridisch Loket aanspraak kan maken op de wachtgeldregeling op basis van de CAO Rechtsbijstand. De werkneemster, die sinds 16 oktober 2000 in dienst was, werd per 1 augustus 2012 ontslagen na een reorganisatie binnen het Juridisch Loket. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de werkneemster recht had op wachtgeld, maar het Juridisch Loket ging in hoger beroep. Het hof heeft de grieven van het Juridisch Loket gegrond verklaard en het eerdere vonnis vernietigd. Het hof oordeelde dat er geen direct causaal verband was tussen de maatregelen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het ontslag van de werkneemster. De wachtgeldregeling was niet van toepassing omdat de beëindiging van het dienstverband niet het gevolg was van een reorganisatie die door het ministerie was opgelegd. Het hof concludeerde dat de werkneemster geen recht had op de wachtgeldregeling en dat zij de ontvangen bedragen aan het Juridisch Loket moest terugbetalen. Tevens werd de werkneemster in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.751
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht 837222)
arrest van de derde kamer van 2 december 2014
in de zaak van
de stichting
Stichting het Juridisch Loket,
zetelend te Utrecht,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: het Juridisch Loket,
advocaat: mr. S.M.G. Weitjens,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S.T.W. Verhaagh.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
16 januari 2013 en van 12 juni 2013 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) tussen [geïntimeerde] als eiseres en het Juridisch Loket als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het Juridisch Loket heeft bij exploot van 10 september 2013 [geïntimeerde] aangezegd van het vonnis van 12 juni 2013 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2
Het Juridisch Loket heeft bij memorie van grieven tien grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof:
a. a) het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest,
b) al hetgeen in eerste aanleg door [geïntimeerde] is gevorderd, zal afwijzen;
c) [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan het Juridisch Loket terug te betalen de (bruto) geldbedragen die het Juridisch Loket in het kader van wachtgeld aan [geïntimeerde] heeft betaald, alsmede de inzake deze betalingen namens [geïntimeerde] aan de fiscus afgedragen belastingen en premies, op straffe van een dwangsom van € 200,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan de uitspraak van het hof te voldoen;
d) [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan het Juridisch Loket terug te betalen het geldbedrag dat het Juridisch Loket (eventueel) vanwege het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 12 juni 2013 in het kader van (vermeend) verbeurde dwangsommen heeft betaald, op straffe van een dwangsom van € 200,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan de uitspraak van het gerechtshof te voldoen;
e) [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan het Juridisch Loket terug te betalen het bedrag van € 875,- dat het Juridisch Loket aan [geïntimeerde] heeft betaald als buitengerechtelijke kosten op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 12 juni 2013;
f) [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan het Juridisch Loket terug te betalen het bedrag van € 973,64 dat het Juridisch Loket aan [geïntimeerde] heeft betaald als proceskosten op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 12 juni 2013;
g) [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, het beroep van het Juridisch Loket zal verwerpen of zal afwijzen dan wel het Juridisch Loket niet ontvankelijk zal verklaren en, zo nodig onder aanvulling van de gronden, het bestreden vonnis zal bekrachtigen en het Juridisch Loket zal veroordelen in de kosten van (het hof begrijpt:) het principaal hoger beroep.
2.4
Bij dezelfde memorie heeft [geïntimeerde] incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, heeft zij daartegen één grief aangevoerd en heeft zij bewijs aangeboden. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest het vonnis van 12 juni 2013 zal vernietigen, althans de gronden zal aanvullen of verbeteren, en opnieuw rechtdoende:
- voor recht zal verklaren dat de wachtgeldregeling conform artikel 6 lid 4 CAO Rechtsbijstand 1-1-2007 – 1-1-2008 van toepassing is op het einde van het dienstverband van [geïntimeerde] met het Juridisch Loket en dat zij aanspraak kan maken op alle rechten die voortvloeien uit deze regeling;
- het Juridisch Loket zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest uitvoering te geven aan de wachtgeldregeling conform artikel 6 lid 4 CAO Rechtsbijstand 1-1-2007 – 1-1-2008 en de Uitvoeringsregeling wachtgeld behorende bij deze CAO, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat het Juridisch Loket in gebreke blijft aan dit arrest te voldoen, een en ander voor zover nodig met terugwerkende kracht tot aan de dag volgend op die waarop dienstverband tussen [geïntimeerde] en het Juridisch Loket is geëindigd;
- het Juridisch Loket zal veroordelen om aan [geïntimeerde] tegen bewijs van kwijting te betalen € 875,- aan buitengerechtelijke kosten als gevorderd in eerste aanleg;
met veroordeling van het Juridisch Loket in de kosten van (het hof begrijpt:) het incidenteel hoger beroep.
2.5
Bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft het Juridisch Loket verweer gevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen zal afwijzen, alsmede het bestreden vonnis zal vernietigen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van (het hof begrijpt:) het incidenteel hoger beroep.
2.6
Ter zitting van 27 juni 2014 hebben partijen de zaak doen bepleiten, het Juridisch Loket door mr. S.M.G. Weitjens, advocaat te Utrecht, en [geïntimeerde] door mr. S.T.M. Verhaagh, advocaat te Nijmegen. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Mr. Verhaagh voornoemd heeft voorafgaand aan de zitting, en tijdig, aan het Juridisch Loket en het hof de producties 25 en 26 gezonden, waarvan het hof akte heeft verleend.
2.7
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het door het Juridisch Loket overgelegde dossier.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.2
Het Juridisch Loket heeft 30 vestigingen, in het land verspreid. Het hoofdkantoor is gevestigd in Utrecht. Het Juridisch Loket geeft kort juridisch advies aan burgers per telefoon, e-mail, chat, aan de balie of op het spreekuur.
3.3
[geïntimeerde] is sedert 16 oktober 2000 in dienst van (de rechtsvoorganger van) het Juridisch Loket, laatstelijk als algemeen loketmedewerker (hierna mede: ALM) op de vestiging [woonplaats] voor 20 uur per week, tegen een salaris van € 1.333,89 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en 5,5% eindejaarsuitkering.
3.4
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Rechtsbijstand van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007. Artikel 6 lid 4 van de CAO luidt als volgt:

Wachtgeld
Aan de werknemer, waarmee het dienstverband door de werkgever wordt beëindigd, vanwege vermindering of beëindiging van de werkzaamheden, dan wel vanwege reorganisatie of fusie van de organisatie van de werkgever, tengevolge van maatregelen c.q. het nalaten daarvan door het Ministerie van Justitie wordt een wachtgeld toegekend volgens de bepalingen in de uitvoeringsregeling Wachtgeld (bijlage II) (…)”.
3.5
Uit de samenvatting van de notulen van het Managementteam van het Juridisch Loket blijkt dat in 2006 gesproken is over de functie ALM. De samenvatting luidt, voor zover van belang, als volgt: “
Hoe gaan we verder met de Algemeen Loketmedewerker
Als we naar het raamwerk kijken dan staat daarin dat het een managementbeslissing zou kunnen zijn hier een deel formatie af zou kunnen halen ten behoeve van de juridisch formatie. We gaan terug naar 0,3 Fte ALM, de grote steden (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam) 1 Fte. (...)”
3.6
De brief van directeur [de directeur] van het Juridisch Loket van 30 juni 2008 aan [geïntimeerde] luidt, voor zover van belang: “
Uw functie als algemeen loketmedewerker in de huidige vorm, blijft in de nieuwe organisatiestructuur ongewijzigd.”
3.7
Het programmateam 2011 heeft op 15 februari 2011 een zogenoemd Plan van Aanpak onder de titel Diagnose en Triage opgesteld. Hieruit wordt geciteerd:

1. Inleiding
In 2008 kondigde het Ministerie van Justitie (…) aan maatregelen te treffen om de komende jaren 50 miljoen euro te bezuinigen op de gesubsidieerde rechtsbijstand. Het Ministerie gaf ook aan dat de maatregelen tegelijkertijd de toegang tot het recht, het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en geschillenoplossing moeten verbeteren. Om de toegang tot het recht en het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand beter en goedkoper te maken heeft het ministerie aan het Juridisch Loket gevraagd mee te denken over de rol die het Juridisch Loket hierin kan vervullen.
Om de efficiëntie te vergroten en mogelijke kostenbesparingen in beeld te brengen is er in 2009 een groot aantal klankbordgroepen in het leven geroepen onder leiding van het ministerie van Justitie. Het Juridisch Loket heeft hierbij actief meegedacht en input geleverd. Er zijn veel ideeën besproken en doorberekend en uiteindelijk zijn er 11 maatregelen overgebleven en verder uitgewerkt. Eén daarvan is de maatregel Diagnose en Triage.
Met deze maatregel van Diagnose en Triage beoogt het ministerie de rol van het Juridisch Loket als voorziening voor eerstelijns rechtshulp te versterken. Dit gebeurt door het Juridisch Loket meer ruimte te bieden om het probleem of de vraag van de rechtzoekende te verhelderen en hem informatie en advies te geven.
Uiteindelijk moet deze versterkte rol van het Juridisch Loket ertoe leiden dat de meest passende oplossing aan de rechtzoekende wordt geboden en onnodige juridisering van het probleem of de vraag wordt voorkomen. De bedoeling van deze operatie is dat via een gerichte aanpak het gebruik van advocaat en rechter wordt beperkt tot die gevallen waarin het echt nodig is. (…)
3.5.
Gevolgen voor functies en bezetting in het primair proces
Kwalitatief
Diagnose en Triage leidt tot een veranderde werkwijze bij het Juridisch Loket en heeft impact op het primaire proces en op de ondersteunende processen.(…)Kwantitatief
Diagnose en Triage brengt naar verwachting een forse toename van het aantal klanten met zich mee. (…)
Uit de berekening blijkt dat er onvoldoende Fte is om de groei als gevolg van Diagnose en Triage op te kunnen vangen. Het programmateam adviseert in de volgende hoofdstukken hoe de groei opgevangen kan worden.
Kort gezegd is hiervoor nodig:
1. enerzijds een extra inzet van medewerkers in het primaire proces, kortom het genereren van extra Fte juridische capaciteit (…)
2. anderzijds de dienstverlening te faciliteren in effectiviteit en efficiëntie (…) en de bedrijfsvoering effectiever en efficiënter in te richten (uitwerking volgt in hoofdstuk 5). (…)
5 Efficiency en ondersteunende processen
5.1.
Organisatiestructuur, functies en competenties
(…) Onder hoofdstuk 3.6 staat omschreven dat kwalitatief de functies in het primaire proces voldoen en dat kwantitatief uit de genoemde berekening volgt dat een uitbreiding in primaire proces noodzakelijk is en dat er dus een extra inzet van medewerkers in het primaire proces, kortom het genereren van extra Fte juridische capaciteit, nodig is. Om dit tekort aan Fte in te kunnen vullen wordt gekeken naar de functies in de organisatie die in eerste instantie niet direct de klantencontacten onderhouden ten behoeve van Diagnose en Triage. Door het mogelijk (gedeeltelijk) wegvallen van deze functies kan immers ruimte worden benut om extra (senior) juridisch medewerkers in te zetten in het primaire proces.
Het programmateam adviseert in deze te kijken naar de ondersteunende en faciliterende functies. (…)5.1.2. Functie van algemeen loketmedewerker
Het programmateam heeft onderzoek gedaan naar de functie van algemeen loketmedewerker. (…) Uit dit onderzoek is gebleken dat de taken uit het oorspronkelijke functieprofiel van de algemeen loketmedewerker circa 30 minuten per week beslaan en dat dit in de praktijk wordt aangevuld met gedelegeerde taken. Tevens is uit onderzoek gebleken dat de oorspronkelijke taken van de algemeen loketmedewerkers zodanig (kunnen) worden opgelost of weggezet, dat de functie van algemeen loketmedewerker niet meer nodig is. (…)
Advies:
Het programmateam adviseert om:
1.
De functie van algemeen loketmedewerker op alle reguliere vestiging op te heffen, waarbij de vrij te komen loonsom ingezet wordt in het primaire proces. (…)”.
Bijlage 6 bij het Plan van Aanpak luidt: “Onderzoek functie van algemeen loketmedewerker in het kader van Diagnose en Triage 2011”.
3.8
De e-mail van [persoon 1], Directeur Uitvoering van het Juridisch Loket, aan de algemeen loketmedewerkers, onder wie [geïntimeerde], van 24 februari 2011 luidt voor zover van belang als volgt: “
Beste algemeen loketmedewerker,
de invoering van de maatregel Diagnose en Triage heeft niet alleen gevolgen voor de dienstverlening, maar ook voor de organisatiestructuur en de daarbij horende functies van het Juridisch Loket. Hiertoe heeft het programmateam een advies uitgebracht aan de directie. Dit advies is door de directie overgenomen. Hierbij nodigt de directie jou en de andere alm’ers uit om jullie te informeren over de consequenties die Diagnose en Triage heeft voor de functie algemeen loketmedewerker. We nemen aan dat je hierbij aanwezig zult zijn. (…) De bijeenkomst zal plaatsvinden op donderdag 3 maart a.s. om 14.00 uur (…)’.
Op 3 maart 2011 heeft de directie de medewerkers geïnformeerd dat de huidige functie van algemeen loketmedewerker komt te vervallen.
3.9
Het verslag van een oriënterend gesprek tussen [geïntimeerde] en de leidinggevende [leidinggevende] samen met [persoon 2] met het Juridisch Loket van 12 april 2011 luidt, voor zover van belang, als volgt: “
Aanleiding van het gesprek is het voorgenomen besluit van het directieteam om de functie van Algemeen Loketmedewerker te laten vervallen. (…) [geïntimeerde](hof: [geïntimeerde])
uit haar zorgen over het verval van de functie (…) [geïntimeerde] wil blijven werken. (…) [geïntimeerde] staat open voor omscholing naar ander werk, bijvoorbeeld tot juridisch medewerker.(..) [geïntimeerde] ziet geen toegevoegde waarde in een loopbaanscan van het Juridisch Loket. In bemiddelingsbureaus of assessments heeft ze niet zo veel vertrouwen. (…)”.
Bij ongedateerd schrijven heeft [geïntimeerde] verzocht om aanvulling van het verslag, heeft zij voorts formeel verzocht om in een brief de consequenties van de genoemde organisatiewijziging voor haar persoonlijke situatie te bevestigen en op welke wijze haar vaste arbeidscontract inhoud kan worden gegeven en ten slotte spreekt zij haar teleurstelling over de gang van zaken uit. Bij brief van 19 mei 2011 reageert [persoon 2] van het Juridisch Loket en stelt onder meer voor de brief van [geïntimeerde] aan het verslag te hechten.
3.1
Op 16 februari 2012 besluit het directieteam van het Juridisch Loket onder meer de functie ALM per 1 april 2012 in te krimpen naar 4 Fte en de functienaam te wijzigen in ‘ontvangstmedewerker’ respectievelijk ‘assistent’.
3.11
Op 15 maart 2012 worden de algemeen loketmedewerkers mondeling en schriftelijk door de directie geïnformeerd over het vervolg van het proces, bij welke gelegenheid aan de medewerkers ter hand wordt gesteld een belangstellingsformulier waarop de voorkeur van de functie en vestiging/werkgebied kan worden kenbaar gemaakt.
3.12
Op 21 maart 2012 vermeldt [geïntimeerde] op het belangstellingsformulier dat zij ambieert haar loopbaan voort te zetten binnen het Juridisch Loket en zij kruist daarbij aan de mogelijkheid van Functie Assistent, werkgebied: Zuid. Onder motivatie vermeldt zij: “
Ik wil graag op de vestiging [woonplaats] blijven werken.
3.13
Bij brief van 20 maart 2012 wordt [geïntimeerde] uitgenodigd voor een gesprek met de directie, waarin zij zal vernemen of zij geplaatst kan worden in de uitwisselbare functie van ontvangstmedewerker of assistent of dat het boventalligheidstraject voor haar van toepassing zal zijn. Het gesprek zal plaatsvinden op 26 maart 2012 op het hoofdkantoor.
3.14
Op 26 maart 2012 meldt [geïntimeerde] zich ziek. Het gesprek met de directie vindt geen doorgang. Bij brief van 26 maart 2012 bericht de directeur aan [geïntimeerde] dat zij aan haar leidinggevende heeft laten weten dat de functie van Ontvangstmedewerker op de vestigingen in Amsterdam, Rotterdam of Den Haag voor haar geen optie is, hetgeen tot gevolg heeft dat zij niet kan worden geplaatst in een uitwisselbare functie en dat voor haar het boventalligheidstraject van toepassing is. Bij de brief is gevoegd een vaststellingsovereenkomst met het verzoek deze bij akkoordbevinding te willen ondertekenen en te retourneren. Per e-mail van 26 maart 2012 bevestigt [leidinggevende], vestigingsmanager [woonplaats] en [woonplaats] en leidinggevende van [geïntimeerde], aan [geïntimeerde] onder meer dat zij met elkaar hebben gesproken, persoonlijk op 22 maart en telefonisch op 23 maart 2012. Daarbij heeft [geïntimeerde] de voorkeur aangegeven voor de functie van Assistent werkgebied Zuid. De leidinggevende heeft verteld dat de kans op plaatsing in deze functie klein is. [geïntimeerde] heeft op voormelde data herhaaldelijk aangegeven dat zij niet wil werken als ontvangstmedewerker in een van de grote steden, aldus de e-mail. Voorts wordt vermeld dat de leidinggevende heeft aangegeven dat [geïntimeerde] een gesprek met de directie op 26 maart 2012 niet als zinvol beschouwde en niet voornemens was naar dit gesprek te gaan, omdat een andere functie dan Assistent werkgebied Zuid voor haar niet bespreekbaar was. Daaraan wordt toegevoegd dat is aangegeven dat zij iemand mee mocht nemen naar het gesprek, omdat het wel de bedoeling was dat zij op het gesprek zou verschijnen.
3.15
Partijen hebben op 26 april 2012 een vaststellingsovereenkomst gesloten inzake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Overeengekomen is dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van het Juridisch Loket met wederzijds goedvinden zal eindigen per 1 augustus 2012. [geïntimeerde] heeft een vergoeding ontvangen wegens beëindiging van het dienstverband ter hoogte van de kantonrechtersformule met de correctiefactor 0,5. In artikel 13 van de overeenkomst is bepaald dat [geïntimeerde] akkoord gaat met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst onder het voorbehoud dat, indien de wachtgeldregeling van artikel 6 lid 4 van de CAO Rechtsbijstand, anders dan het Juridisch Loket stelt, in dit geval wel van toepassing blijkt te zijn op de onderhavige beëindiging van het dienstverband met werkneemster, werkneemster aanspraak kan maken op de wachtgeldregeling. Indien de wachtgeldregeling niet van toepassing blijkt te zijn, blijft de vaststellingsovereenkomst geheel in stand.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
De zaak gaat kort gezegd over het volgende. [geïntimeerde] is sinds 16 oktober 2000 voor 20 uur per week in dienstbetrekking werkzaam geweest bij (de rechtsvoorganger van) het Juridisch Loket, laatstelijk als algemeen loketmedewerker. Op 1 augustus 2012 is de arbeidsovereenkomst beëindigd met wederzijds goedvinden. Daarvoor hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten op basis waarvan [geïntimeerde] een vergoeding heeft ontvangen op basis van 50% van de kantonrechtersformule. In dit geding ligt (in eerste aanleg) voor de vraag of [geïntimeerde] aanspraak heeft op wachtgeld overeenkomstig artikel 6 lid 4 van de CAO Rechtsbijstand en meer in het bijzonder of sprake is van vermindering of beëindiging van de werkzaamheden dan wel reorganisatie van het Juridisch Loket, ten gevolge van maatregelen c.q. het nalaten daarvan door het Ministerie van (thans) Veiligheid en Justitie (hierna: het Ministerie). De kantonrechter heeft deze vraag bevestigend beantwoord, een daartoe strekkende verklaring voor recht gegeven en heeft het Juridisch Loket veroordeeld tot nakoming van de wachtgeldregeling. Het verweer van het Juridisch Loket dat [geïntimeerde] in elk geval geen aanspraak op de wachtgeldregeling toekomt omdat zij geweigerd heeft een passende functie te aanvaarden, zoals als weigeringsgrond is vervat in artikel 2 lid 2 Bijlage II bij de voormelde CAO, heeft de kantonrechter verworpen. Het Juridisch Loket heeft met zijn (principaal) beroep gelet op zijn grieven het geschil ten volle aan het hof voorgelegd, zodat het hof aanleiding ziet deze grieven (deels) gezamenlijk te bespreken. [geïntimeerde] heeft, zo begrijpt het hof, in haar incidenteel appel de grondslag van haar vordering uitgebreid met de stelling dat [geïntimeerde] ook aanspraak heeft op wachtgeld ingeval van vermindering of beëindiging van de werkzaamheden (sec), zonder dat dit het gevolg hoeft te zijn van maatregelen of nalaten van het Ministerie. Het Juridisch Loket heeft dit bestreden.
Toepasselijkheid wachtgeldregeling CAO
4.2
De vraag ligt voor of [geïntimeerde] aanspraak kan maken op wachtgeld op grond van de CAO. Artikel 6 lid 4 van de CAO luidt als volgt:

Aan de werknemer, waarmee het dienstverband door de werkgever wordt beëindigd, vanwege vermindering of beëindiging van de werkzaamheden, dan wel vanwege reorganisatie of fusie van de organisatie van de werkgever, ten gevolge van maatregelen c.q. het nalaten daarvan door het Ministerie van Justitie wordt een wachtgeld toegekend volgens de bepalingen in de uitvoeringsregeling Wachtgeld (bijlage II) (…)”.
In het incidenteel appel
4.3
Het hof zal eerst ingaan op de bij wege van incidenteel appel door [geïntimeerde] aan de orde gestelde vraag of zij aanspraak heeft op wachtgeld krachtens bedoelde regeling omdat sprake is van vermindering of beëindiging van de werkzaamheden (sec), zonder dat dit het gevolg is van maatregelen of nalaten van het Ministerie.
4.4
[geïntimeerde] heeft in dat verband aangevoerd dat de woorden `dan wel` de tekst splitsen in twee delen. Het eerste zinsdeel ziet op de beëindiging van het dienstverband wegens een vermindering of beëindiging van de werkzaamheden. Het tweede zinsdeel ziet (voor zover hier van belang) op een reorganisatie van de organisatie van de werkgever, ten gevolge van maatregelen c.q. het nalaten daarvan door het Ministerie, aldus [geïntimeerde]. Omdat de CAO dateert van vóór 2007, kort na het begin van het Juridisch Loket als nieuwe organisatie met alle onzekerheid van dien, ook voor de werknemers die vaak al jarenlang bij de rechtsvoorganger in dienst waren, ligt het in de lijn der verwachting dat CAO-partijen een goed vangnet hebben willen afspreken en een zo ruim mogelijk toepasbare wachtgeldregeling hebben afgesproken, aldus Brauns-Peersman. Voorts volgt de juistheid van haar stelling uit het tweemaal gebruiken van het woord “vanwege” in de CAO-bepaling. Ten tweede zou de zinsnede “vanwege vermindering of beëindiging van werkzaamheden” overbodig zijn als dit zinsdeel ook zou vallen onder de eis dat het zou moeten gaan om maatregelen c.s. van het Ministerie. Een maatregel van het Ministerie die tot reorganisatie zou leiden zal steeds leiden tot vermindering of beëindiging van werkzaamheden, aldus [geïntimeerde]. Het Juridisch Loket heeft zich tegen deze nieuwe uitleg verweerd.
4.5
Het hof stelt voorop dat bij de uitleg van de voormelde bepaling als uitgangspunt geldt hetgeen volgt uit het arrest van de Hoge Raad 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427,
NJ2005, 493:
4.2
In zijn arrest van 13 maart 1981, nr. 11647, NJ 1981, 635 (Haviltex) heeft de Hoge Raad — daarmee voortbouwend op oudere rechtspraak over de uitleg van overeenkomsten — overwogen dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (hierna ook: de Haviltexnorm). Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval; het Haviltexarrest bevat tevens een reeks bij die uitleg in aanmerking te nemen gezichtspunten, welke reeks in latere arresten verder is uitgewerkt.
4.3
In zijn arresten van 17 september 1993, nr. 15064, NJ 1994, 173 en 24 september 1993, nr. 15078, NJ 1994, 174, heeft de Hoge Raad echter ten aanzien van de uitleg van de bepalingen van een CAO een anders geformuleerde norm aanvaard: voor die uitleg zijn de bewoordingen van de desbetreffende bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis (hierna ook: de CAO-norm. (…)
4.4
Tussen de Haviltexnorm en de CAO-norm bestaat geen tegenstelling, maar een vloeiende overgang. Enerzijds heeft ook bij toepassing van de Haviltexnorm te gelden dat, indien de inhoud van een overeenkomst in een geschrift is vastgelegd — nog afgezien van het bepaalde in art. 3:36 BW in de verhouding tot derden — de argumenten voor een uitleg van dat geschrift naar objectieve maatstaven aan gewicht winnen in de mate waarin de daarin belichaamde overeenkomst naar haar aard meer is bestemd de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen uit dat geschrift en een eventueel daarbij behorende toelichting niet kunnen kennen en het voor de opstellers voorzienbare aantal van die derden groter is, terwijl het geschrift ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen. Anderzijds leidt de CAO-norm niet tot een louter taalkundige uitleg; in het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2002, NJ 2003, 110, is de hiervoor aangehaalde rechtspraak in die zin verduidelijkt dat hier sprake is van een uitleg naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. In het zojuist aangehaalde arrest is voorts nog beslist dat ook de bewoordingen van de eventueel bij de CAO behorende schriftelijke toelichting bij de uitleg van de CAO moeten worden betrokken. In een latere uitspraak (HR 28 juni 2002, NJ 2003, 111) werd geoordeeld dat, indien de bedoeling van de partijen bij de CAO naar objectieve maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, ook daaraan bij de uitleg betekenis kan worden toegekend.
4.5
De hiervoor onder 4.2 – 4.4 weergegeven rechtspraak heeft als gemeenschappelijke grondslag dat bij de uitleg van een schriftelijk contract telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Ten behoeve van de werkbaarheid voor de praktijk en van de toetsbaarheid van het rechterlijk oordeel in cassatie, heeft de Hoge Raad een uitwerking van die vage norm gegeven voor de boven aangegeven, in het maatschappelijk verkeer vaak voorkomende, typen van gevallen. In deze typologie heeft de CAO-norm betrekking op geschriften en verhoudingen waarvan de aard meebrengt dat bij die uitleg in beginsel objectieve maatstaven centraal dienen te staan.
Opmerking verdient ten slotte dat zowel aan de CAO-norm als aan de Haviltexnorm de gedachte ten grondslag ligt dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang.’.
4.6
Het hof stelt voorop dat het [geïntimeerde] vrij staat in hoger beroep alsnog een niet eerder verdedigde uitleg van de betrokken CAO-bepaling te huldigen. Het hoger beroep biedt (beide) partijen de ruimte nieuwe stellingen, waaronder tevens begrepen grondslagen of verweren, aan te voeren, zelfs als die stellingen strijdig zouden zijn met eerdere stellingen. De onderhavige aanvulling van haar stellingen baat evenwel [geïntimeerde] niet. Het hof verwerpt haar onder 4.4 weergegeven stelling en daarmee de incidentele grief, en overweegt daartoe als volgt.
4.7
Het hof is met het Juridisch Loket van oordeel dat reeds uit de omstandigheid dat de bepaling al voorkomt in de CAO voor de Raden voor Rechtsbijstand, welke dateert uit het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw, zoals het Juridisch Loket onweersproken heeft aangevoerd, volgt dat niet gezegd kan worden dat de CAO-partijen bij de hier in het geding zijnde CAO beoogd hebben een (vangnet)regeling te maken in verband met de oprichting van het Juridisch Loket in 2004/5. Ook de door [geïntimeerde] bepleite (grammaticale) uitleg gaat niet op. Het enkele gebruik van tweemaal het woord “vanwege” in de tekst, brengt de door haar voorgestane uitleg niet mee. Grammaticaal ligt een uitleg als door [geïntimeerde] bepleit ook niet voor de hand. Immers, in dat geval zou normaliter na het woord “werkgever” een komma hebben ontbroken om aldus aan te geven dat de volgende zinsnede (“ten gevolge van maatregelen cq nalaten daarvan door het Ministerie van Justitie”) aansloot bij alleen het direct daaraan voorafgaande zinsdeel. Het plaatsen van deze komma duidt veeleer op de juistheid van de uitleg van het Juridisch Loket, inhoudende dat in alle gevallen sprake dient te zijn van maatregelen cq nalaten van het Ministerie en de toepasselijkheid van de wachtgeldregeling daarvan afhankelijk is gemaakt. [geïntimeerde] heeft overigens onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de juistheid van de door haar bepleite uitleg kan worden afgeleid. Het hof verwerpt daarmee de voormelde uitleg van [geïntimeerde]. Daarmee dient het incidenteel appel te worden verworpen.
In het principaal appel
4.8
De volgende vraag die voorligt in het kader van de beoordeling van de aanspraken van [geïntimeerde] op wachtgeld overeenkomstig artikel 6 lid 4 van de CAO Rechtsbijstand, is of sprake is van vermindering of beëindiging van de werkzaamheden dan wel reorganisatie van het Juridisch Loket, ten gevolge van maatregelen c.q. het nalaten daarvan door het Ministerie.
4.9
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat een schriftelijke toelichting op de vorige en de huidige CAO ontbreekt. Ook over de achtergrond van de bepalingen is niets bekend. De bedoeling van de oorspronkelijk contracterende CAO-partijen is voor partijen niet kenbaar geweest en partijen hebben op de formulering van het artikel geen (directe) invloed gehad. Daarmee geldt ook hier als maatstaf ter zake van de uitleg de onder 4.5 weergegeven maatstaf, in het bijzonder de CAO-norm. Hoewel een toelichting op de CAO ontbreekt, dient het hof bij de uitleg van de bepalingen uit de CAO wel de aard en strekking daarvan in zijn oordeel te betrekken, voor zover die mede kan worden afgeleid uit de CAO zelf en uit hetgeen van algemene bekendheid is. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
4.1
Dat sprake is van een beëindiging van het dienstverband van [geïntimeerde] met het Juridisch Loket vanwege vermindering of beëindiging van de werkzaamheden en/of reorganisatie van de organisatie van de werkgever als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de CAO zal het hof hierna veronderstellenderwijze tot uitgangspunt nemen. De beoordeling ziet daarmee op twee (andere) onderdelen van artikel 6 lid 4 van de CAO, waarbij het zowel gaat om uitleg als (deels) om een vraag van causaliteit, waarbij deze kwesties interfereren.
4.11
De eerste kwestie ziet op de vraag of sprake is van een of meer “maatregelen”, althans het nalaten daarvan, door het Ministerie van V&J als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de CAO. Het hof is bij deze stand van zaken van oordeel dat van een maatregel als hier bedoeld dient te worden uitgegaan. Immers, het Juridisch Loket spreekt zelf meermaals in de van haar afkomstige interne stukken over een “maatregel” in verband met het Ministerie. Het hof verwijst in het bijzonder naar de Inleiding van het Plan van Aanpak, waar onder 1 uitdrukkelijk over “maatregel” wordt gesproken als bedoeld wordt de Maatregel Diagnose en Triage: “
Met deze maatregel van Diagnose en Triage beoogt het ministerie de rol van het Juridisch Loket als voorziening voor eerstelijns rechtshulp te versterken”.
4.12
De tweede kwestie ziet op de vraag of het dienstverband van [geïntimeerde] is beëindigd “ten gevolge van” maatregelen van het Ministerie en heeft daarmee zowel een uitlegcomponent als een causaliteitscomponent.
4.13
Het hof stelt vast dat het Ministerie als beleidsinzet heeft gekozen voor vermindering van het beroep van burgers op advocaten voor het verkrijgen van rechtshulp, alsmede vermindering van de gesubsidieerde rechtsbijstand (beoogde bezuiniging van 50 miljoen euro) en in verband daarmee versterking van het Juridisch Loket. Het Ministerie heeft - in de Nederlandse traditie - “het veld”, onder meer het Juridisch Loket, verzocht om mee te denken over de (on)mogelijkheden en de wegen om deze doelen te bereiken. Dit kreeg vorm door het oprichten van klankbordgroepen waarin ook het Juridisch Loket heeft geparticipeerd. Dit heeft geleid tot het door het Juridisch Loket opgestelde Plan van Aanpak.
4.14
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat in het beleidsvoornemen van het Ministerie niet wordt gesproken over de wijze waarop het Juridisch Loket beleidsmatig en organisatorisch invulling zou kunnen, laat staan dienen, te geven aan het bereiken van de door het Ministerie beoogde doelstellingen. Ook in de uiteindelijke maatregel van het Ministerie, het “Besluit van 22 juni 2011, houdende aanpassing van het Besluit eigen Bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (…)” (hierna: het Besluit) komt dit niet voor. Het staat tussen partijen vast dat niet het Ministerie de functie en (eventuele re)organisatie van het Juridisch Loket bepaalt maar dat dit aan de werkgever, het Juridisch Loket, is. Voorts staat vast dat de mogelijkheid om budget voor de formatie van ALM’ers in te zetten voor uitbreiding van (het budget voor) juridische medewerkers niet uit de koker van het Ministerie komt maar door het Juridisch Loket is opgenomen in voormeld Plan van Aanpak (zie onder 3.7 onder punt 5.1). Van enig rechtstreeks causaal gevolg van de Ministeriële Maatregel en het beëindigen van het dienstverband van [geïntimeerde] kan daarmee niet worden gesproken. De enkele omstandigheid dat in de uitnodiging van directeur Uitvoering van het Juridisch Loket van 24 februari 2011 aan de (ALM)medewerkers (zoals weergegeven onder 3.8) wordt vermeld dat de maatregel Diagnose &Triage ook gevolgen heeft voor organisatiestructuur en (andere) functies binnen het Juridisch Loket, waaronder de functie van algemeen loketmedewerker, maakt dit oordeel niet anders, nog daargelaten de stelling van het Juridisch Loket dat dit verband abusievelijk is gelegd. Daarbij komt verder nog dat in de visie van het Juridisch Loket de functie van [geïntimeerde] door de (technologische) ontwikkelingen de laatste jaren merendeels overbodig was geworden en op een aantal plaatsen via natuurlijk verloop al had geleid tot het vervallen van de functie ter plaatse.
4.15
Het hof stelt vast dat het causaal verband tussen de twee relevante gebeurtenissen loopt over verschillende schijven; het Ministerie wil bezuinigen op de gefinancierde rechtshulp, zoekt daarvoor mogelijkheden en alternatieven, vindt deze bij het Juridisch Loket die in dat verband – om de te verwachten grotere instroom op te vangen – extra juristen wil inzetten en dat ten koste laat gaan van de ALM’ers waarmee de functie (deels) vervalt en wordt gereorganiseerd. Er vervallen daarmee ook geen arbeidsplaatsen maar alleen bepaalde functies; het staat immers vast dat door het extra budget van het Ministerie een groter aantal juristen is aangenomen dan er aan ALM’ers is afgevloeid.
4.16
Dat er in tijd sprake was van een samenval van het besluit van het Juridisch Loket om de voormelde functie deels op te heffen met het uitvoeren van de Ministeriële Maatregel Diagnose &Triage, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd, moge op zichzelf juist zijn maar dit brengt niet een voldoende rechtstreeks causaal verband mee. De Maatregel was weliswaar de aanleiding voor de opheffing van de functie en het ontslag van het Juridisch Loket, maar niet de oorzaak. Of het voornemen van het Juridisch Loket reeds vanaf 2006 gericht was op de opheffing van de functie van de ALM’ers, zoals het Juridisch Loket heeft benadrukt, kan daarmee in het midden blijven.
4.17
Het hof betrekt bij zijn oordeel het volgende. Tussen de partijen staat vast dat het Juridisch Loket gesubsidieerd wordt door het Ministerie van V&J en opereert in een veld waarin overheidsbeleid van grote betekenis is. Dit is bij alle betrokkenen, onder wie de werknemers, bekend. Deze algemeen bekende omstandigheid kan dan ook bij de uitleg van de CAO een rol spelen. Uit de zinsnede ‘ten gevolge van maatregelen c.q. nalaten van het ministerie’ kan worden afgeleid dat de wachtgeldregeling er toe strekt de werknemers te beschermen, niet zomaar tegen iedere reorganisatie of vermindering van werk, maar tegen de bijzondere risico’s van ontslag door politieke besluitvorming. Een dergelijk bijzonder risico heeft zich hier echter niet voorgedaan, aangezien het Juridisch Loket door de maatregel Diagnose en Triage juist méér werk kon verwachten en juist méér subsidie zou verkrijgen. Dat sprake zou zijn van een ‘geoormerkt’ budget voor de ALM’ers in het kader van de financiering van het Juridisch Loket is niet voldoende gebleken. Desgevraagd kon de raadsman van [geïntimeerde] dit bij gelegenheid van de pleidooien ook niet nader duiden of onderbouwen. Dat het Juridisch Loket in verband met de voor Diagnose & Triage benodigde aanpassing van de organisatiestructuur heeft beslist de functie van algemeen loketmedewerker op te heffen, is veeleer ingegeven door de ervaring dat daaraan in de loop der jaren minder behoefte was, zodat het daaraan bestede budget beter voor de juridische advisering zou kunnen worden ingezet.
4.18
Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat er niet sprake is van een zodanig direct verband tussen de ‘maatregel’ van het Ministerie enerzijds en de vermindering van de werkzaamheden/de reorganisatie en het door het Juridisch Loket verleende ontslag van [geïntimeerde] anderzijds, in die zin dat sprake is van een ‘ten gevolge van’ als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de CAO. De keuze van het Juridisch Loket vloeide immers niet rechtstreeks voort uit het voormelde Besluit van het Ministerie. In elk geval is naar het oordeel van het hof sprake van een te ver verwijderd verband tussen dit ontslag en de maatregel van het Ministerie.

5.Slotsom

5.1
Hiermee slagen de grieven 3 - 6 in het principaal appel en dient het bestreden vonnis te worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] alsnog te worden afgewezen. Bij deze stand van zaken heeft het Juridisch Loket geen belang bij bespreking van de overige grieven. Het incidenteel appel faalt. Nu de vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen, zal zij tevens worden veroordeeld al hetgeen het Juridisch Loket ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald, aan deze terug te betalen. Voor de oplegging van een dwangsom, zoals het Juridisch Loket heeft gevorderd, bestaat geen aanleiding reeds omdat het gaat om veroordelingen tot betaling van geldbedragen.
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
5.3
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van het Juridisch Loket zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € nihil
- salaris advocaat € 800,-
5.4
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van het Juridisch Loket zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 78,34
- griffierecht
€ 683,00
subtotaal verschotten € 761,34
Principaal appel:
- salaris advocaat € 2.682,- (3 punten x tarief II ad € 894,- )
Incidenteel appel:
- salaris advocaat
€ 1.341,-(1 ½ punten x tarief II ad € 894,- )
Subtotaal salaris € 4.023,-
Totaal € 4.784,34

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) van 12 juni 2013 en doet opnieuw recht;
wijst af al hetgeen in eerste aanleg door [geïntimeerde] en in hoger beroep is gevorderd;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan het Juridisch Loket terug te betalen de (bruto) geldbedragen die het Juridisch Loket in het kader van wachtgeld aan [geïntimeerde] heeft betaald, alsmede de inzake deze betalingen namens [geïntimeerde] aan de fiscus afgedragen belastingen en premies;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan het Juridisch Loket terug te betalen het geldbedrag dat het Juridisch Loket (eventueel) vanwege het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 12 juni 2013 in het kader van (vermeend) verbeurde dwangsommen heeft betaald;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan het Juridisch Loket terug te betalen het bedrag van € 875,- dat het Juridisch Loket aan [geïntimeerde] heeft betaald als buitengerechtelijke kosten op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 12 juni 2013;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan het Juridisch Loket terug te betalen het bedrag van € 973,64 dat het Juridisch Loket aan [geïntimeerde] heeft betaald als proceskosten op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 12 juni 2013;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van het Juridisch Loket wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 800,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 761,34 voor verschotten en op € 4.784,34 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, A.E.B. ter Heide en W. Duitemeijer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014.