ECLI:NL:GHARL:2013:CA1625
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en de juridische positie van de tante
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind]. De moeder, hierna te noemen: de moeder, had in eerste aanleg verzocht om de beschikking van de kinderrechter van 18 februari 2013 te vernietigen, waarin de kinderrechter Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (BJZ) machtiging verleende om [kind] uit huis te plaatsen in een crisispleeggezin. De moeder verzocht primair om afwijzing van de machtiging, subsidiair om plaatsing bij haar zus, de tante, en meer subsidiair om een onderzoek naar de geschiktheid van de tante als pleeggezin.
Het hof heeft de juridische positie van de tante beoordeeld. De moeder had verzocht om haar zus als belanghebbende aan te merken, maar het hof oordeelde dat de tante niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op haar rechten of verplichtingen. Het hof oordeelde ook dat het horen van de tante als getuige niet noodzakelijk was voor de beslissing.
De feiten wezen uit dat [kind] sinds haar geboorte onder toezicht stond van BJZ en dat er zorgen waren over de opvoedingssituatie van de moeder. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden. De moeder had moeite met het volgen van de ontwikkeling van [kind] en kon niet voldoen aan de noodzakelijke zorg en structuur. Het hof oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind].
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [kind] voorop stond. De beslissing benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van de minderjarige, en dat de moeder op dat moment niet in staat was om die omgeving te bieden.