ECLI:NL:GHARL:2013:CA1625

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.123.192-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en de juridische positie van de tante

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind]. De moeder, hierna te noemen: de moeder, had in eerste aanleg verzocht om de beschikking van de kinderrechter van 18 februari 2013 te vernietigen, waarin de kinderrechter Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (BJZ) machtiging verleende om [kind] uit huis te plaatsen in een crisispleeggezin. De moeder verzocht primair om afwijzing van de machtiging, subsidiair om plaatsing bij haar zus, de tante, en meer subsidiair om een onderzoek naar de geschiktheid van de tante als pleeggezin.

Het hof heeft de juridische positie van de tante beoordeeld. De moeder had verzocht om haar zus als belanghebbende aan te merken, maar het hof oordeelde dat de tante niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op haar rechten of verplichtingen. Het hof oordeelde ook dat het horen van de tante als getuige niet noodzakelijk was voor de beslissing.

De feiten wezen uit dat [kind] sinds haar geboorte onder toezicht stond van BJZ en dat er zorgen waren over de opvoedingssituatie van de moeder. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden. De moeder had moeite met het volgen van de ontwikkeling van [kind] en kon niet voldoen aan de noodzakelijke zorg en structuur. Het hof oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind].

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [kind] voorop stond. De beslissing benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van de minderjarige, en dat de moeder op dat moment niet in staat was om die omgeving te bieden.

Uitspraak

Beschikking d.d. 7 mei 2013
Zaaknummer 200.123.192
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.M.J. Leerkes,
kantoorhoudende te Deventer,
tegen
Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoorhoudende te Dordrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Belanghebbenden:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [belanghebbenden 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 18 februari 2013 (zaaknummer C/07/206242 / JE RK 13-89) heeft de kinderrechter in de rechtbank Oost-Nederland, locatie Zwolle, aan BJZ - uitvoerbaar bij voorraad - machtiging verleend om de minderjarige [kind], geboren [in 2010], met ingang van
19 februari 2013 tot 25 mei 2013 uit huis te plaatsen in een crisispleeggezin en bepaald dat de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijft indien het desbetreffende indicatiebesluit strekt tot machtiging tot uithuisplaatsing in een crisispleeggezin.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 7 maart 2013, heeft de moeder
verzocht de beschikking van 18 februari 2013 te vernietigen en opnieuw beslissende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I primair te bepalen dat het verzoek (spoed)machtiging uithuisplaatsing wordt
afgewezen;
II subsidiair het verzoek (spoed)machtiging uithuisplaatsing toe te wijzen en te
bepalen dat [kind] zal verblijven bij de zus van de moeder en dit ook in het dictum op te nemen onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 december 2008, LJN BG711;
III meer subsidiair het verzoek voor een korte periode toe te wijzen en voor het
overige te bepalen dat een onafhankelijk onderzoek zal worden verricht naar
de geschiktheid van het gezin van de zus van de moeder als pleeggezin voor [kind];
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof zal vermenen te behoren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 2 april 2013, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht de beschikking van 18 februari 2013 te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 6 maart 2013 en een brief van 8 maart 2013 met bijlagen van mr. Leerkes en een brief van 18 maart 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) waarin wordt vermeld dat de raad geen recente bemoeienis met de zaak heeft gehad en niet ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 2 april 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Leerkes, en de heer R.G.M. Vermeer en mevrouw E.R. van Donk namens BJZ. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen evenals de [belanghebbenden 2] en de raad.
De beoordeling
De juridische positie van de tante
1. De moeder heeft in haar appelschrift verzocht haar zus, [tante], in deze procedure primair aan te merken als belanghebbende, subsidiair als getuige in de zin van artikel 284 juncto 166 Rv en meer subsidiair haar bijzondere toegang te verlenen tot de zitting.
2. Na BJZ daarover te hebben gehoord en korte tijd te hebben geschorst ter beraad heeft het hof de tante aangemerkt als informant en haar in die hoedanigheid toegelaten tot de zitting. Het primaire en subsidiaire verzoek van de moeder ten aanzien van de juridische positie van de tante zijn afgewezen op de navolgende gronden.
* belanghebbende
3. Een machtiging tot uithuisplaatsing betreft een gezagsbeperkende maatregel. Mede gelet op de aard van deze procedure, is het hof van oordeel dat de tante niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de wet. De onderhavige zaak heeft immers niet rechtstreeks betrekking op haar rechten of verplichtingen.
4. Het feit dat [kind] voordat zij bij de pleegouders werd geplaatst twee nachten bij de tante heeft verbleven maakt dit oordeel niet anders. Immers, daarmee kan niet worden gezegd dat [kind] door de tante werd verzorgd en opgevoed als een kind behorende tot haar gezin.
* getuige
5. Ingevolge artikel 284 juncto 166 lid 1 Rv beveelt de rechter een getuigenverhoor zo vaak een van de partijen het verzoekt en de door haar te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn en tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.
6. Gelet op het hierna onder 22 tot en met 24 overwogene acht het hof het horen van de tante als getuige rechtens relevant noch noodzakelijk voor het nemen van zijn beslissing.
De feiten
7. [kind] is [in 2010] geboren uit de affectieve relatie van de moeder en
de vader. De vader heeft [kind] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag
over [kind].
8. [kind] staat vanaf 25 februari 2010 onder toezicht van BJZ. De ondertoezicht-
stelling is steeds verlengd, laatstelijk tot 25 mei 2013.
9. [kind] is kort na haar geboorte op 26 februari 2010 uit huis geplaatst in een crisispleeggezin. In december 2010 is zij weer bij haar ouders gaan wonen. De vader en de moeder zijn op 27 november 2012 uit elkaar gegaan. De moeder en [kind] zijn toen bij de opa en stiefoma moederszijde ingetrokken, in [plaats].
10. BJZ heeft de kinderrechter op 5 februari 2013 verzocht [kind] (opnieuw) uit huis
te plaatsen in een crisispleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling. De
kinderrechter heeft dit verzoek op dezelfde datum toegewezen voor de periode
van 5 februari 2013 tot 19 februari 2013. De moeder heeft zich op 15 februari
2013 schriftelijk verweerd tegen het verzoek van BJZ.
11. [kind] woont sinds 6 februari 2013 in hetzelfde crisispleeggezin als waar zij ook
na haar geboorte heeft gewoond in 2010. De vader en de moeder hebben eens in de drie weken onder begeleiding contact met [kind].
12. Bij de beschikking waarvan beroep is beslist als hiervoor vermeld onder "Het
geding in eerste aanleg". De moeder heeft tijdig appel ingesteld tegen deze
beslissing.
De machtiging tot uithuisplaatsing
* het primaire verzoek in appel
13. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
14. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken van gronden die een uithuisplaatsing van [kind] noodzakelijk maken. Voldoende aannemelijk is geworden dat de moeder niet in staat is [kind] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en de veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding zijn gewaarborgd. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
15. Na de thuisplaatsing eind 2010 leek [kind] zich aanvankelijk leeftijdsadequaat te ontwikkelen bij de ouders in [plaats], zij het met behulp van intensieve opvoedingsondersteuning. Na het uiteengaan van de ouders eind 2012, hetgeen in aanwezigheid van [kind] gepaard is gegaan met verbale en fysieke agressie tussen de vader en de moeder, is echter het navolgende gebleken.
16. De moeder heeft gaandeweg steeds meer moeite gekregen met het volgen van de ontwikkeling van de ouder wordende [kind] en kan moeilijk structuur vasthouden. Zij blijkt daarin ook beperkt leerbaar te zijn. Tips en adviezen van BJZ aan de moeder over de zorg en opvoeding van [kind] beklijven moeilijk.
In de tijd dat de moeder en [kind] bij de opa en stiefoma woonden in [plaats] zorgde de stiefoma voor een redelijke structuur voor [kind] en bood zij de moeder de nodige praktische ondersteuning. Wel lieten de hygiëne en veiligheid in het huis van de opa en stiefoma te wensen over. Het lukte de moeder niet daarin de noodzakelijke verbeteringen aan te brengen, aldus BJZ. Na oplopende spanningen tussen de moeder, de opa en de stiefoma is de moeder begin februari van dit jaar vertrokken naar haar nieuwe vriend in [woonplaats]. Ze wilde [kind] meenemen doch dit is niet toegestaan door BJZ. [kind] is toen tijdelijk opgevangen door de tante, waarna zij op basis van de onderhavige machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegouders is ondergebracht.
17. In het begin van de uithuisplaatsing hebben de pleegouders zorgen gesignaleerd over de ontwikkeling van [kind]. Zo praatte [kind] weinig voor een (bijna)
3-jarig kind en kende zij geen liedjes. Ook kwam [kind] op veel momenten angstig over, bijvoorbeeld bij het neerleggen op de commode en het achterover neerleggen in bed. Verder had [kind] aanvankelijk veel last van driftbuien bij de pleegouders, hetgeen tot uiting kwam als [kind] iets moest doen zoals eten, naar binnen gaan, tandenpoetsen, uit bad gaan etc. Zodra een opvoeder niets van [kind] verwachtte was ze vrolijk en speelde ze. De driftbuien zijn naar verloop van tijd afgenomen. Ook praat [kind] inmiddels meer en zoekt zij troost bij de pleegouders.
18. De moeder heeft op dit moment geen vaste woonruimte. Zij kan en wil niet bij haar vriend blijven wonen. Zij is op zoek naar een eigen huis waar zij samen met [kind] kan wonen en opnieuw kan beginnen. Daarvoor staat de moeder ingeschreven bij de woningstichting in [plaats] en heeft zij MEE ingeschakeld.
19. Er zijn zorgen over het intelligentieniveau en de psychische gezondheid van de moeder. Zij heeft een kwetsbaar functioneringsniveau als het gaat om impulsiviteit en stemmingswisselingen. Zij heeft moeite met het beheersen van haar heftige emoties. Extra complicerende factor daarbij is dat zij slechts in beperkte mate leerbaar is. De moeder heeft namelijk onvoldoende capaciteiten om kritisch naar zichzelf te kijken. Zij heeft daardoor ook geen inzicht in wat haar doen en laten aan onstabiele en onveilige situaties teweegbrengen voor [kind]. Hiermee is de fysieke en emotionele veiligheid van [kind] voortdurend in het geding. De weerslag hiervan op de ontwikkeling van [kind] komt tot uiting in het gedrag dat zij in de beginperiode bij de pleegouders heeft laten zien zoals hiervoor omschreven onder 17.
20. Al met al acht het hof de moeder niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind] te dragen. Met BJZ is het hof van oordeel dat het juist op deze leeftijd voor [kind] van essentieel belang is om in een rustige, stabiele en gestructureerde leefomgeving te verblijven. Omdat de moeder [kind] dit niet kan bieden is een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Het primaire verzoek van de moeder in appel wordt daarom afgewezen.
* het subsidiaire verzoek in appel
21. De moeder heeft in haar subsidiaire verzoek in appel niet zozeer bezwaar gemaakt tegen de machtiging tot uithuisplaatsing op zich, als wel tegen de plaatsing van [kind] in een pleeggezin conform het indicatiebesluit. De moeder wenst (subsidiair) een netwerkplaatsing bij de tante.
22. Op grond van artikel 1:261 lid 2 BW juncto artikel 5 lid 2 WJZ is de rechter gehouden aan de door de stichting in haar indicatiebesluit geïndiceerde zorg, in casu verblijf pleeggezin 24-uurs. Het indicatiebesluit vormt de grondslag waarop de rechter een beslissing neemt. Hierbij past ook dat de rechter, indien hij zich niet met het indicatiebesluit kan verenigen, dit uitsluitend kan vernietigen.
23. Met BJZ is het hof van oordeel dat het in het belang van [kind] is dat zij, conform het indicatiebesluit, geplaatst wordt op een neutrale plek. Gelet op de kwetsbare familieverhoudingen aan de kant van de moeder en de daarmee gepaard gaande spanningen, acht het hof een netwerkplaatsing als de moeder voorstaat niet in het belang van [kind]. Ingeval van plaatsing van [kind] in een neutraal pleeggezin kan bovendien de rol van de moeder als zodanig beter gewaarborgd worden.
24. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het subsidiaire verzoek van de moeder om te beslissen dat [kind] geplaatst dient te worden bij de tante, niet voor toewijzing vatbaar is en dat een vernietiging van het indicatiebesluit - zo het verzoek van de moeder mede daartoe zou strekken - niet aan de orde is.
* het meer subsidiaire verzoek in appel
25. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het meer subsidiaire verzoek van de moeder in appel ook moet worden afgewezen. Een onderzoek naar de geschiktheid van het gezin van de tante als pleeggezin voor [kind] acht het hof rechtens relevant noch noodzakelijk.
Slotsom
26. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, G.M. van der Meer en A.W. Beversluis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 mei 2013 in het bijzijn van de griffier.