ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5614
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Faillissement en onrechtmatige handelingen van bestuurders bij loonbetalingen op de dag van eigen aangifte
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2013, staat de vraag centraal of de bestuurders van BTO onrechtmatig hebben gehandeld door op de dag van hun eigen faillissementsaanvraag loonbetalingen te verrichten. De rechtbank Groningen had eerder in eerste aanleg geoordeeld dat de appellanten hoofdelijk moesten worden veroordeeld tot hetgeen ING in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld. De appellanten, [appellant 1] en [appellante 2], hebben in hoger beroep de beslissing van de rechtbank bestreden. Het hof overweegt dat de primaire grondslag voor de vordering, namelijk dat [appellant 1] haar vertegenwoordigingsbevoegdheid had verloren door het faillissement, niet opgaat. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat er geen sprake was van een vertegenwoordigingsbevoegdheid op het moment van de betalingen. Het hof stelt vast dat de betalingsopdrachten niet zijn gedaan in strijd met de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [appellant 1].
Het hof gaat verder in op de Beklamelnorm, die inhoudt dat een bestuurder aansprakelijk kan zijn als hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Het hof concludeert dat de betalingsopdrachten niet zijn gedaan met de wetenschap dat het faillissement op dat moment zou worden uitgesproken. De appellanten hebben niet kunnen voorzien dat het faillissement op dezelfde dag zou worden uitgesproken, ondanks de aanvraag. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor verdere behandeling, waarbij partijen hun standpunten verder kunnen toelichten. De uitspraak van het hof is van belang voor de aansprakelijkheid van bestuurders in faillissementssituaties en de toepassing van de Beklamelnorm.