ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2050
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Immateriële schadevergoeding wegens inbreuk op de integriteit van de persoon van appellanten en de veiligheid van hun woning
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, hebben appellanten [X] en [Y] een immateriële schadevergoeding geëist van de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van een inval door de FIOD op 17 maart 2010. De appellanten, die aan de [adres] in [woonplaats] wonen, stelden dat de inval, die zonder machtiging plaatsvond, hen in hun integriteit en gevoel van veiligheid heeft aangetast. De rechtbank had eerder een deel van hun vorderingen toegewezen, maar ook een aantal afgewezen. In hoger beroep kwamen de appellanten op tegen deze afwijzingen en voerden aan dat zij schade hadden geleden door de onrechtmatige daad van de Staat.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze in eerdere vonnissen zijn beschreven. De appellanten claimden schade voor onder andere de schade aan hun woning, gederfde huurinkomsten en immateriële schade. Het hof oordeelde dat de grieven van de appellanten met betrekking tot de schade aan de woning en de gederfde huurinkomsten gegrond waren, maar dat de vordering tot immateriële schade onvoldoende was onderbouwd. De appellanten hadden niet aangetoond dat de psychische klachten van [Y] als gevolg van de inval een erkend psychiatrisch ziektebeeld vormden.
Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de toewijzing van de schadevergoeding voor de gederfde huurinkomsten, die het hof naar redelijkheid heeft vastgesteld op € 4.500,-. De Staat werd veroordeeld in de proceskosten van de appellanten. Het hof concludeerde dat de appellanten recht hadden op een schadevergoeding voor de materiële schade, maar dat de vordering voor immateriële schade niet kon worden toegewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.