GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.096.837
(zaaknummers rechtbank 296838 en 306762)
beschikking van de familiekamer van 14 februari 2013
[verzoekster], en
[verzoeker],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
verder afzonderlijk te noemen “de moeder” en “de vader” of “de man”
en gezamenlijk te noemen “de ouders”,
advocaat: mr. J.F.W. Veraar, te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Mr. G.R. Dorhout-Tielken,
kantoorhoudende te Soest,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator
over de minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3],
verder ook te noemen “de bijzondere curator”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 27 juli 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 oktober 2011, zijn de ouders in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoeken het hof die beschikking ten aanzien van de afwijzing van de verzochte geslachtsnaamwijziging te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, naar het hof begrijpt, te vermelden dat zij gezamenlijk hebben verklaard dat de na te noemen kinderen de geslachtsnaam van de vader zullen hebben zodra de vader deze geslachtsnaam bij zijn naturalisatie tot Nederlander zal verkrijgen.
2.2 De bijzondere curator heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 5 juni 2012 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Voorts is de bijzondere curator verschenen.
2.4 Ter mondelinge behandeling heeft het hof de zaak aangehouden en bepaald dat de mondelinge behandeling op 13 december 2012 zal worden voortgezet, tenzij partijen het hof eerder berichten dat een voortgezette mondelinge behandeling niet behoeft plaats te vinden.
2.5 Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof binnengekomen een brief van mr. Veraar van 20 november 2012 met bijlage en de reactie van de bijzondere curator van 21 november 2012.
2.6 De voorgenomen mondelinge behandeling van 13 december 2012 heeft op verzoek van partijen niet plaatsgevonden.
2.7 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem.
3.1 Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats],
- [kind 2], op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats], en
- [kind 3], op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats],
verder afzonderlijk te noemen “[kind 1]”, “[kind 2]” en ”[kind 3]” en gezamenlijk te noemen “de kinderen”.
De moeder en de kinderen hebben naast een onbekende nationaliteit de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Somalische en de Nederlandse nationaliteit.
3.2 Bij Koninklijk Besluit van 26 oktober 2009 (nr. ...) is de geslachtsnaam van de moeder en de kinderen vastgesteld als “[X.]”.
3.3 Bij verzoekschrift, gedateerd 12 november 2010, heeft de moeder verzocht over te gaan tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de vader over de kinderen, te vermelden dat de ouders gezamenlijk hebben verklaard dat de kinderen de geslachtsnaam van de vader zullen hebben en een bijzondere curator te benoemen die de kinderen in deze zaak zal vertegenwoordigen.
3.4 Bij beschikking van 15 december 2010 heeft de rechtbank mr. Dorhout-Tielken benoemd tot bijzondere curator ten aanzien van de kinderen, tegen wie het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap mede zal moeten worden gericht.
3.5 Bij aanvullend verzoekschrift, gedateerd 21 maart 2011, heeft de moeder, voor zover hier van belang, verzocht te bepalen dat zodra het vaderschap van de man is vastgesteld, de kinderen als geslachtsnaam de geslachtsnaam zullen hebben die de man bij zijn naturalisatie tot Nederlander zal verkrijgen.
3.6 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap ten aanzien van [kind 1], vastgesteld dat de man de vader is van de kinderen en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.7 Bij Koninklijk Besluit van 21 september 2012 (nr. ...) is aan de vader het Nederlanderschap verleend, met vaststelling van de geslachtsnaam van de vader “[Y.]” en de voornaam ”[Z.]”.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Nu de Verordening nr. 2201/2003/EG betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel II-bis, artikel 1 lid 3 aanhef en onder c) en het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 niet van toepassing zijn op de geslachtsnaam van een kind, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd van de onderhavige zaak kennis te nemen, nu de verzoekers hun woonplaats in Nederland hebben.
4.2 In geschil is uitsluitend nog de vraag of het verzoek van de ouders om de geslachtsnaam van de kinderen te wijzigen in de geslachtsnaam van de vader voor toewijzing vatbaar is.
4.3 Het hof beoordeelt, gelet op het bepaalde in artikel 10:20 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zoals in werking getreden op 1 januari 2012, de kwestie van de geslachtsnaam naar Nederlands recht, nu de kinderen (onder meer) de Nederlandse nationaliteit hebben.
4.4 Op grond van artikel 1:5 lid 1 BW heeft het kind, indien het alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, haar geslachtsnaam. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, houdt het kind de geslachtsnaam van de moeder indien het door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, tenzij de moeder en de man, wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. De rechterlijke uitspraak inzake de vaststelling van het vaderschap vermeldt de verklaring van de ouders hieromtrent.
4.5 Hoewel de ouders overeenkomstig het vereiste in artikel 1:5 lid 2 BW bij verklaring van 21 juni 2010 gezamenlijk hebben verklaard dat hun minderjarige kinderen, na de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, de geslachtsnaam van de vader zullen dragen, staat artikel 1:7 lid 4 BW in beginsel in de weg aan een wijziging van de geslachtsnaam van de kinderen in de geslachtsnaam van de vader. Op grond van artikel 1:7 lid 4 BW blijft een wijziging of vaststelling van de geslachtsnaam door de Koning immers in stand niettegenstaande een latere erkenning of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
4.6 Het hof is voorlopig van oordeel dat artikel 1:7 lid 4 BW in dit geval buiten toepassing moet blijven en de geslachtsnaam van de kinderen op de voet van artikel 1:5 lid 2 BW dient te worden gewijzigd in de geslachtsnaam van de vader. Het hof overweegt daartoe het volgende.
De uitgangspunten van het naamrecht zijn:
a. de gelijke behandeling van man en vrouw en van kinderen staande en buiten het huwelijk geboren;
b. meer keuzevrijheid in het naamrecht;
c. rekening houden met de belangen van het maatschappelijk verkeer en met die van een goed functionerende overheidsorganisatie;
d. rekening houden met de eenheid van het gezin, voor zover die tot uitdrukking komt in de naam.
De door de ouders gewenste geslachtsnaamwijziging acht het hof in dit geval in overeenstemming met bovenstaande uitgangspunten. Beide ouders, die in gezinsverband met elkaar en de kinderen leven, wensen de geslachtsnaamwijziging. De bijzondere curator heeft verklaard in te stemmen met het verzoek tot geslachtsnaamwijziging. Deze wijziging is naar het oordeel van het hof niet in strijd met de belangen van het maatschappelijk verkeer en die van een goed functionerende overheidsorganisatie, nu aan de vader bij Koninklijk Besluit van 21 september 2012 (nr. ...) het Nederlanderschap is verleend, waarbij is bepaald dat de geslachtsnaam van de vader “[Y.]” en zijn voornaam ”[Z.]” is. Hierbij komt dat de wetgever, zoals de rechtbank ook overweegt, met artikel 1:7 lid 4 BW beoogde te verhinderen dat bij erkenning de bij Koninklijk Besluit gewijzigde geslachtsnaam van het onwettige kind zou worden vervangen door die van de erkenner ook al hebben deze en de moeder geen gezinsverband met elkaar, welk geval zich echter in deze zaak blijkens het hiervoor overwogene niet voordoet.
Tevens acht het hof artikel 1:7 lid 4 BW in het onderhavige geval onverenigbaar met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), nu toepassing van artikel 1:7 lid 4 BW ertoe zou leiden dat naamskeuze niet mogelijk is. Een inmenging in het privé- en gezinsleven - waartoe ook het naamrecht behoort - is volgens het tweede lid van artikel 8 EVRM slechts toegestaan voor zover dit bij de wet is voorzien én in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Nu de vader inmiddels het Nederlanderschap heeft verkregen, zijn voornaam en een geslachtsnaam zijn vastgesteld, verzet het belang van de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden zich niet langer tegen een geslachtsnaamwijziging. Ook voor het overige valt niet in te zien dat een geslachtsnaamwijziging ontoelaatbaar is, zodat een inmenging in dit geval niet noodzakelijk moet worden geacht op grond van (één van) de in artikel 8 lid 2 EVRM genoemde belangen.
4.7 Anders dan ten tijde van de bestreden beschikking heeft inmiddels de naturalisatie van de vader tot Nederlander plaatsgevonden (zie onder 3.7). Het door de rechtbank gesignaleerde probleem dat niet duidelijk is wat de geslachtsnaam van de man na naturalisatie zal zijn, bestaat dan ook niet meer. Dit brengt het hof tot het voorlopig oordeel dat het verzoek van de ouders thans wel voor toewijzing in aanmerking komt.
4.8 Nu de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] bij de rechtbank, noch bij dit hof in de procedure is betrokken, zal het hof uit een oogpunt van zorgvuldige procesvoering, alvorens verder te beslissen, hem verzoeken schriftelijk te reageren op dit voorlopig oordeel.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verzoekt de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] vóór 14 maart 2013 schriftelijk te reageren op het voorlopig oordeel van het hof zoals hiervoor weergegeven in 4.6 en 4.7, met een afschrift aan de advocaat van de ouders en de bijzondere curator;
stelt de advocaat van de ouders en de bijzondere curator in de gelegenheid tot uiterlijk 29 maart 2013 te reageren op deze schriftelijke zienswijze;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, C.J. Laurentius-Kooter en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 14 februari 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.