GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.113.026
(zaaknummer rechtbank 229907)
beschikking van de familiekamer van 24 januari 2013
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen “de moeder”,
advocaat: mr. H.H.R. Bruggeman te Lisse,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen “de vader”,
advocaat: mr. J.W.C. Giebels te Nijmegen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen “de stichting”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 8 juni 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 september 2012, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, de verzoeken van de vader alsnog af te wijzen en voorts om te bepalen dat het paspoort van [kind 1] aan haar in beheer wordt gegeven.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 oktober 2012, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. De vader verzoekt het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van de onderhavige procedure.
2.3 De minderjarige [kind 1] heeft bij brief van 4 november 2012, ingekomen ter griffie van het hof op 13 november 2012, aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 11 december 2012 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de stichting is [...], gezinsvoogd, verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is [...] verschenen.
2.5 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem.
3.1 Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [kind 1] (verder te noemen “[kind 1]”), op [geboortedatum] 1998, en
- [kind 2] (verder te noemen “[kind 2]”), op [geboortedatum] 2002 (gezamenlijk verder te noemen “de kinderen”).
Partijen zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de kinderen belast.
3.2 Bij beschikking van 8 april 2009 heeft de rechtbank Arnhem op verzoek van de raad de kinderen onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van één jaar, ingaande 8 april 2009, welke termijn nadien telkens is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 28 februari 2012 tot 8 april 2013.
3.3 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 10 mei 2012, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring van toestemming voor het aanvragen van een paspoort voor de kinderen aan hem te verstrekken, zodat hij voor hen paspoorten kan aanvragen, te bepalen dat hij de paspoorten voor de kinderen zal beheren, de moeder te verplichten de identiteitskaarten van de kinderen aan hem af te geven op 2 juli 2012 ter gelegenheid van de overdracht van de kinderen aan hem in het kader van de vakantie, dit op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat zij nalaat (het hof begrijpt:) de identiteitskaarten te verstrekken en de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank toestemming verleend ten behoeve van de aanvraag van paspoorten voor [kind 1] en [kind 2], bepaald dat de beschikking de verklaring van toestemming van de moeder vervangt en dat de vader de paspoorten van [kind 1] en [kind 2] zal beheren, voorts de moeder verplicht de identiteitskaarten van de kinderen aan de vader af te geven op 2 juli 2012 ter gelegenheid van de overdracht van de kinderen aan hem in het kader van de vakantie, dit op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat de moeder nalaat de identiteitskaarten aan de vader te verstrekken, echter met een maximum van € 1.500,-, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 34 lid 1 van de Paspoortwet wordt bij een aanvraag door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming overgelegd van iedere persoon die het gezag uitoefent. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening een van de personen die het gezag uitoefenen weigert een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid af te geven, deze op verzoek van de andere persoon die het gezag uitoefent, kan worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter, die alvorens te beslissen een vergelijk tussen de beide personen beproeft. Lid 5 van dit artikel houdt in dat de rechter in (onder meer) het in het tweede lid bedoelde geval een zodanige beslissing geeft als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2 Ter mondelinge behandeling heeft mr. Bruggeman namens de moeder verklaard dat niet langer belang bestaat bij de beoordeling van grief I voor zover deze de door de rechtbank verleende vervangende toestemming voor het aanvragen van paspoorten van de kinderen betreft nu deze paspoorten reeds zijn afgegeven. De moeder heeft evenmin belang bij beoordeling van grief II betreffende de opgelegde dwangsom in verband met de door haar op 2 juli 2012 aan de vader af te geven identiteitskaarten, nu zij de identiteitskaarten op genoemde datum aan de vader heeft afgegeven, zodat zij geen dwangsommen heeft verbeurd. Voor zover de moeder met grief II de door de rechtbank gegeven motivering voor het opleggen van een dwangsom bestrijdt, faalt de grief omdat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in der minne en onvoorwaardelijk tijdig haar toestemming zou hebben gegeven voor het aanvragen van paspoorten voor [kind 1] en [kind 2].
4.3 Het hof ziet zich aldus uitsluitend gesteld voor de door de vrouw in de toelichting op grief I en in het petitum van het beroepschrift opgeworpen vraag of het paspoort van [kind 1] aan de moeder in beheer moet worden gegeven. Ter mondelinge behandeling heeft de moeder betoogd dat het haar voorkeur heeft dat zij het paspoort van [kind 1] in beheer heeft en de identiteitskaart van [kind 2]. [kind 1] beheert zelf zijn identiteitskaart en dan kan de vader het paspoort van [kind 2] in beheer hebben.
4.4 Ter mondelinge behandeling heeft de raad verklaard dat tussen de ouders een doorlopende strijd gaande is over de hoofden van de kinderen. De raad acht het treurig dat [kind 1] in deze zaak, die (aldus de raad) inhoudelijk eigenlijk nergens over gaat, wordt betrokken doordat hem wordt gevraagd een brief te schrijven. Alle procedures die de ouders voeren zijn bijzonder schadelijk voor de kinderen. Deze strijd heeft er zelfs toe geleid dat de kinderen onder toezicht zijn gesteld. Bovendien is ter mondelinge behandeling gebleken dat er al ruim een maand geen omgang is tussen de vader en de kinderen, hetgeen eveneens heel schadelijk is voor de kinderen. De raad heeft het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5 Anders dan de moeder bepleit, ziet het hof geen aanleiding de paspoorten gelijkelijk over de ouders te verdelen. Naar het oordeel van het hof zullen de ouders wanneer zij beiden over één paspoort beschikken, mede bezien in het licht van alle eerder door hen gevoerde procedures, onmiskenbaar strijd voeren over afgifte van het andere paspoort aan de andere ouder. De omstandigheid dat beide ouders over reisdocumenten van de kinderen kunnen beschikken, de moeder over de identiteitskaarten en de vader over de paspoorten, maakt het mogelijk dat de ouders met de kinderen naar het buitenland kunnen reizen zonder hieraan voorafgaand strijd te voeren. Het hof acht deze verdeling in het belang van de kinderen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de gezinsvoogd ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat de moeder in het verleden de identiteitskaarten van de kinderen angstvallig onder zich hield en deze niet gelijkelijk heeft verdeeld. Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder afwijzen.
4.6 De vader heeft verzocht de moeder te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, omdat zij hoger beroep heeft ingesteld, ondanks het feit dat de paspoorten inmiddels waren afgegeven en de zomervakantie reeds voorbij is.
De moeder heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij met het instellen van het hoger beroep in het belang van de kinderen heeft gehandeld, zodat zij niet in de proceskosten veroordeeld dient te worden.
4.7 Het hof overweegt als volgt. In hoger beroep had de moeder nog slechts uitsluitend belang bij beantwoording van de vraag wie van de ouders het paspoort van [kind 1] in beheer zal hebben. Voor het overige had de moeder, zoals haar advocaat ter mondelinge behandeling in hoger beroep ook ten dele heeft toegegeven, niet langer belang bij beoordeling van haar grieven tegen de bestreden beschikking. Hier komt bij dat (ook) de procedure in hoger beroep geenszins in het belang van de kinderen is. In afwijking van het uitgangspunt dat in zaken als de onderhavige, waarin het geschil verband houdt met het huwelijk dat tussen partijen bestaan heeft, de proceskosten worden gecompenseerd, is het hof gelet op het voorgaande van oordeel dat de moeder, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep dient te worden veroordeeld.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de moeder veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 8 juni 2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de man begroot op € 1.788,- voor salaris van de advocaat en op € 291,- voor griffierecht;
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, H.L. van der Beek en E.H. Schulten, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2013.