Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
mr. Van Noort.
5 december 2013, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Van Noort.
In oktober 2008 is het dienstverband van [appellant] bij zijn werkgever Beheersmaatschappij Floris B.V., welk bedrijf deel uitmaakte van de Geeris Groep, geëindigd wegens bedrijfs-economische omstandigheden. [appellant] was ruim een jaar eerder bij Floris in dienst getreden nadat hij zijn onderneming aan Floris had verkocht tegen een koopsom van 1,6 miljoen, welk bedrag eerst twee jaar later betaald hoefde te worden (zie rechtsoverweging 3.1.2 van het tussenarrest van 25 november 2013). Mede uit eigen belang, namelijk opdat hij eind juni 2009 betaling van de koopsom van 1,6 miljoen zou krijgen, heeft [appellant] van eind 2008 tot begin 2009 (onbetaald) onderzoek gedaan naar de eind 2008 bekend geworden fraude binnen de Geeris Groep en zich aldus ingespannen om betaling van de door Floris aan hem verschul-digde koopsom te krijgen. In april 2009 heeft [appellant] voor zijn verslavingsproblematiek en burn-outklachten in het buitenland een behandeling ondergaan, voor welke behandeling - die niet (volledig) door zijn verzekeraar werd vergoed - hij geld heeft geleend. Tot dan toe was hem door Floris en/of de Geeris Groep bij herhaling meegedeeld dat hij eind juni 2009 betaling van de koopsom van 1,6 miljoen tegemoet kon zien en had hij met Floris/Geeris Groep een goede verstandhouding. Eenmaal teruggekeerd in Nederland na afronding van zijn medische behandeling kreeg [appellant] onverwachts te horen dat Floris/Geeris Groep in betalings-problemen verkeerde en de verschuldigdheid van de koopsom betwistte. [appellant] moest toen gaan procederen om betaling te verkrijgen. [appellant] heeft in dat verband verschillende procedures gevoerd, tot in 2012, waarbij onder meer vaststellingsovereenkomsten zijn getekend die door Floris niet zijn nagekomen. In 2011 is Floris failliet gegaan.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt evenwel dat de wetgever welbewust geen grens heeft willen stellen aan de omvang van de schuldenlast, wat meebrengt dat ook (ex-)ondernemers met extreem hoge schulden in beginsel, als aan de voorwaarden is voldaan, kunnen worden toegelaten. Het hof leidt daaruit af dat [appellant] niet de toegang tot de schuldsaneringsregeling kan worden ontzegd uitsluitend op de grond dat zijn schulden te hoog zijn.
3.De beslissing
12 december 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.