ECLI:NL:GHARL:2013:9291

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
13/00096
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 10.496 en een verzuimboete van € 1.049 zijn opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009, waarbij de Belastingdienst heeft vastgesteld dat de omzetbelasting ten onrechte is gefactureerd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. De kern van het geschil is of belanghebbende terecht het nultarief voor intracommunautaire leveringen heeft toegepast bij de verkoop van een Mercedes aan een Belgische vennootschap. Belanghebbende stelt dat de auto naar België is vervoerd, terwijl de Inspecteur betwist dat dit vervoer heeft plaatsgevonden. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de auto daadwerkelijk naar België is vervoerd. De enkele verklaring van de directeur van de Belgische vennootschap is onvoldoende om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor het nultarief is voldaan. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en handhaaft de naheffingsaanslag en de verzuimboete.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00096
uitspraakdatum:
19 november 2013
Uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 december 2012, nummer AWB 12/138, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/[P](hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 10.496, alsmede bij beschikking een boete van € 1.049. Tevens is bij beschikking € 377 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 december 2012 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2013 te Arnhem. Daarbij zijn namens belanghebbende verschenen en gehoord [X], directeur van belanghebbende, en [.], als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord [.] en [.].
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Zij is voor deze activiteiten aangemerkt als ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2.2
Belanghebbende heeft op 16 november 2009 een Mercedes (hierna: de auto) verkocht aan [A] BVBA, gevestigd aan de [a-straat 1], bus [1], [1234] te [Q], België (hierna: de Belgische vennootschap). De verkoopprijs bedroeg € 63.500. Een deel van de voor de auto overeengekomen koopprijs is direct contant betaald, het restant door verrekening met een schuld van een Nederlandse vennootschap.
2.3
De directeur van de Belgische vennootschap, [B], heeft de auto op het bedrijfsadres van belanghebbende in [Z] opgehaald.
2.4
[B] heeft aan belanghebbende, op haar verzoek, het volgende btw- identificatienummer van de Belgische vennootschap verstrekt: BE [1234567891]. Belanghebbende heeft het btw-identificatienummer van de Belgische vennootschap bij de belastingdienst geverifieerd. Het Central Liaison Office, gevestigd te Almelo (hierna: het CLO), heeft op het verzoek van belanghebbende bij brief van 16 november 2009 medegedeeld dat het btw-identificatienummer en de daarbij opgegeven naam van de afnemer overeenstemt met de gegevens van de afnemer zoals die op dat moment bekend zijn bij de belastingdienst van België.
2.5
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een op naam van de Belgische vennootschap gestelde factuur, gedagtekend 16 november 2009, waarop geen omzetbelasting is vermeld (hierna: de kopiefactuur). Daarop is onder meer wel het hiervoor genoemde btw-identificatienummer vermeld alsmede “verkoop export 0 tarief”. Voorts is daarop handgeschreven vermeld: “Voldaan per kas 16-11-2009 € 40.000” en “3-12-2009 € 23.500 per kas betaald”. Belanghebbende heeft het origineel van de factuur aan [B] overhandigd.
2.6
De Belastingdienst heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. In een brief van de Inspecteur van 8 maart 2011 is daarover aan belanghebbende verslag uitgebracht. Daarin is aangekondigd dat een bedrag van € 358 aan in aftrek gebrachte omzetbelasting zal worden nageheven, omdat de omzetbelasting ten onrechte aan belanghebbende is gefactureerd. Daarnaast is aangekondigd dat € 10.138 zal worden nageheven wegens het ten onrechte toepassen van het nultarief. Tot slot is daarin vermeld dat een verzuimboete van 10% zal worden opgelegd omdat de verschuldigde omzetbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn is betaald. Met dagtekening 27 april 2011 zijn de onderhavige naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente aan belanghebbende opgelegd.
2.7
[B] woont volgens de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie van
12 januari 2009 in [R] (Nederland). Hij heeft op 6 juni 2011 schriftelijk verklaard de auto mee naar België te hebben genomen. Deze verklaring is (in de bezwaarfase) aan de Inspecteur overgelegd. Hierin verklaart [B] onder meer: (…) “Tevens verklaar ik de genoemde auto mee naar België te hebben genomen, om deze daar te verhandelen” (…).
2.8
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende met het overleggen van de kopiefactuur, de verklaring van [B] en de brief van het CLO niet heeft aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor toepassing van het nultarief voldeed ter zake van de levering aan de Belgische vennootschap. De Rechtbank heeft daarvoor redengevend geacht dat uit deze stukken niet duidelijk wordt of de auto daadwerkelijk naar België is vervoerd en dat uit de wijze van betaling evenmin een connectie met België kan worden vastgesteld. De Rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende om [B] en [C] als getuigen te op te roepen en te horen, afgewezen. Met betrekking tot de opgelegde verzuimboete heeft de Rechtbank overwogen dat het een verzuim betreft als bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 34 van het besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) [Hof: bedoeld zal zijn paragraaf 24 van het BBBB] en geoordeeld dat de Inspecteur de verzuimboete terecht heeft opgelegd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht een bedrag van € 10.138 aan omzetbelasting heeft nageheven. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende terecht het tarief van nihil als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en letter b, van de Wet in verbinding met post a.6 van de bij de Wet behorende tabel II (hierna: het nultarief) heeft toegepast.
3.2
Belanghebbende betoogt dat zij terecht het nultarief heeft toegepast. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3
Indien het Hof de Inspecteur in het gelijk stelt voor wat betreft de naheffingsaanslag, is niet meer in geschil dat de verzuimboete terecht is opgelegd.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag met € 10.138 tot € 358 en vermindering van de boetebeschikking met € 1.014 tot € 35.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 9, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet in verbinding met post a.6 van de bij de Wet behorende bijlage II geldt het nultarief voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) is het bedoelde nultarief pas van toepassing wanneer de macht om als een eigenaar over het goed te beschikken aan de afnemer is overgedragen, de verkoper aantoont dat dit goed naar een andere lidstaat is verzonden of vervoerd en dit goed het grondgebied van de lidstaat van levering ten gevolge van deze verzending of dit vervoer fysiek heeft verlaten (zie onder meer HvJ 27 september 2007, zaak C-409/04 (Teleos), BNB 2008/11 en overige rechtspraak genoemd in HvJ 6 september 2012, C-273/1 (Mecsek-Gabona), V-N 2012/47.16, punt 31). Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken die tot de conclusie leiden dat aan deze voorwaarden is voldaan. Het in dit kader te leveren bewijs behoeft niet aan speciale eisen te voldoen (zie onder meer
HR 5 juni 2009, nr. 43.853, ECLI:NL:HR:2009:BD3571, BNB 2009/197 en
HR 16 mei 2008, nr. 40.036, ECLI:NL:HR:2008:BD1604, BNB 2008/199).
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de macht om als eigenaar te beschikken over de auto aan de Belgische vennootschap is overgedragen en dat de auto derhalve aan die vennootschap is geleverd als bedoeld in artikel 3 van de Wet.
4.4
Belanghebbende stelt dat de afnemer de auto naar België heeft vervoerd. Ter onderbouwing van haar stelling voert zij in hoger beroep aan dat zij het btw-identificatienummer van de Belgische vennootschap heeft gecontroleerd (zie 2.4), de schriftelijke verklaring van [B] (zie 2.7) heeft overgelegd en informatie heeft ingewonnen over de afnemer van de auto. Uit die informatie blijkt naar haar mening van het bestaan van de Belgische vennootschap, het vestigingsadres, de activiteiten en de bevoegde persoon ([B]). Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat belanghebbende zich niet beroept op het besluit van 1 oktober 2002, nr. DGB2002/4947M.
4.5
Belanghebbende heeft in de motivering van haar hogerberoepschrift aangeboden nader bewijs te leveren door middel van getuigen en medegedeeld dat zij die personen zelf zal oproepen om ter zitting van het Hof te verschijnen. Het Hof heeft belanghebbende gelegenheid geboden het getuigenbewijsaanbod gestand te doen, doch belanghebbende heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende het Hof verzocht de getuigen [B] en [C] op te roepen. Het Hof heeft daartoe echter geen aanleiding gezien.
4.6
De Inspecteur heeft in hoger beroep aangevoerd dat de macht om als een eigenaar over de auto te beschikken op 16 november 2009 aan de Belgische vennootschap is overgedragen op het bedrijfsadres van belanghebbende in Nederland en dat derhalve geen vervoer in het kader van de levering (naar een andere lidstaat) heeft plaatsgevonden. Mocht wel sprake zijn van vervoer in verband met de levering, dan stelt de Inspecteur dat sprake is van een zogenoemde afhaaltransactie en dat te dezen niet is voldaan aan de voor dergelijke transacties gestelde voorwaarden.
4.7
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de auto naar een andere lidstaat is vervoerd en (dus) evenmin dat de auto ten gevolge daarvan Nederland fysiek heeft verlaten. Van hetgeen belanghebbende ter onderbouwing van haar stelling aanvoert, kan uitsluitend de schriftelijke verklaring van [B] licht werpen op de fysieke verplaatsing van de auto. Die enkele verklaring acht het Hof echter onvoldoende om het gestelde vervoer naar België aannemelijk te achten, omdat belanghebbende geen objectieve gegevens heeft verstrekt waardoor het vervoer van de auto naar België wordt gestaafd en die deze verklaring van [B] dus zouden bevestigen.
4.8
Dit brengt mee dat belanghebbende ten onrechte het nultarief heeft toegepast op de onderhavige levering. De Inspecteur heeft het bedrag van € 10.138 aan omzetbelasting terecht nageheven. De opgelegde verzuimboete wordt daarom eveneens gehandhaafd (zie 3.3).
4.9
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de naheffingsaanslag niet wordt verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
Slotsom
4.1
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. R. den Ouden en
mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 19 november 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst)
(C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 december 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.