Uitspraak
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
de moeder,
[geïntimeerde],
de vader,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontzegging van het recht op omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had het traject bij het omgangscentrum voortijdig beëindigd, wat leidde tot de vraag of omgang nog mogelijk was. De ouders waren sinds januari 2008 uit elkaar en er had sindsdien nauwelijks omgang plaatsgevonden. Het hof had eerder al maatregelen opgelegd om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en om een omgangsregeling op te bouwen, maar deze maatregelen waren niet succesvol. De vader had geen vertrouwen in een goede afloop van het traject en weigerde om met de moeder te communiceren, wat de mogelijkheid tot omgang verder frustreerde.
Het hof oordeelde dat de huidige opstelling van de vader omgang met het kind niet haalbaar maakte. De vader had eerder aangegeven dat hij bang was dat de omgang niet zou standhouden en dat de moeder gemaakte afspraken niet zou nakomen. Dit wantrouwen leidde tot de conclusie dat omgang in strijd was met de belangen van het kind. Het hof besloot daarom om de vader het recht op omgang te ontzeggen op grond van artikel 1:377a lid 3 onder d BW, en dit voor onbepaalde tijd. De beslissing werd genomen met het oog op de situatie van het kind en de ouders, waarbij het hof benadrukte dat de ontzegging van omgang in beginsel tijdelijk zou moeten zijn, maar in dit geval noodzakelijk was gezien de omstandigheden.
De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd vernietigd en de vader werd het recht op omgang met het kind ontzegd, ingaande per datum van de beschikking. De uitspraak werd gedaan door de rechters I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en J.P. Evenhuis, en vond plaats in het bijzijn van de griffier.