ECLI:NL:GHARL:2013:9122

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
200.083.782-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang tussen vader en kind na beëindiging van traject bij omgangscentrum

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontzegging van het recht op omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had het traject bij het omgangscentrum voortijdig beëindigd, wat leidde tot de vraag of omgang nog mogelijk was. De ouders waren sinds januari 2008 uit elkaar en er had sindsdien nauwelijks omgang plaatsgevonden. Het hof had eerder al maatregelen opgelegd om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en om een omgangsregeling op te bouwen, maar deze maatregelen waren niet succesvol. De vader had geen vertrouwen in een goede afloop van het traject en weigerde om met de moeder te communiceren, wat de mogelijkheid tot omgang verder frustreerde.

Het hof oordeelde dat de huidige opstelling van de vader omgang met het kind niet haalbaar maakte. De vader had eerder aangegeven dat hij bang was dat de omgang niet zou standhouden en dat de moeder gemaakte afspraken niet zou nakomen. Dit wantrouwen leidde tot de conclusie dat omgang in strijd was met de belangen van het kind. Het hof besloot daarom om de vader het recht op omgang te ontzeggen op grond van artikel 1:377a lid 3 onder d BW, en dit voor onbepaalde tijd. De beslissing werd genomen met het oog op de situatie van het kind en de ouders, waarbij het hof benadrukte dat de ontzegging van omgang in beginsel tijdelijk zou moeten zijn, maar in dit geval noodzakelijk was gezien de omstandigheden.

De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd vernietigd en de vader werd het recht op omgang met het kind ontzegd, ingaande per datum van de beschikking. De uitspraak werd gedaan door de rechters I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en J.P. Evenhuis, en vond plaats in het bijzijn van de griffier.

Uitspraak

Beschikking d.d. 26 november 2013
Zaaknummer 200.083.782

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat mr. G.L. van der Heide-Brink,
kantoorhoudende te Drachten,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de vader,
advocaat mr. Y.W.A.M. van der Koelen,
kantoorhoudende te Tegelen.
De inhoud van de tussenbeschikking van 21 februari 2013 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Na voormelde tussenbeschikking is ter griffie van het hof ingekomen:
- een brief d.d. 21 mei 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) met bijlage;
- een brief d.d. 24 juli 2013 van de raad met bijlage;
- een brief van 15 augustus 2013 van mr. Van der Heide-Brink;
- een brief van 19 augustus 2013 van mr. Van der Heide-Brink met bijlage;
- een brief van 9 september 2013 van mr. Van der Heide-Brink;
- een brief van 11 september 2013 van mr. Van der Koelen.
Partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere mondelinge behandeling en hebben het hof verzocht de zaak thans verder op de stukken af te doen.

De beoordeling

1.
Sinds het uiteengaan van de ouders in januari 2008, [kind] was toen 3 jaar, is er op twee observatie-momenten na (in augustus en september 2010 op het kantoor van de raad) geen omgang tussen de vader en [kind] geweest.
2.
Bij tussenbeschikking van 8 november 2011 is partijen o.a. opgedragen om hulp van Fier Fryslan in te schakelen, teneinde te werken aan hun houding en communicatiemogelijkheden met als doel om daarna een vorm van omgang tussen de vader en [kind] te starten. Het hof heeft toen voorts beslist dat voorlopig tussen de vader en [kind] omgang zou plaatsvinden via het Omgangshuis.
Beide door het hof opgedragen trajecten zijn niet van de grond gekomen.
3.
Bij tussenbeschikking van 21 februari 2013 zijn partijen verwezen naar het Omgangscentrum van Jeugdhulp Friesland. Gelet op de complexe situatie van partijen is geoordeeld dat het opbouwen van een omgangsregeling zowel tussen [kind] en de vader als tussen de ouders onderling diende te worden begeleid door professionele hulpverleners. Om tot een goede en op termijn door partijen zelfstandig in te vullen omgangsregeling te kunnen komen is overwogen dat het belangrijk is dat de ouders werken aan hun onderlinge vertrouwen en dat zij hun problemen uit het verleden loskoppelen van de omgang.
4.
Uit het rapport van de raad van 23 juli 2013 en het "formulier reden beëindiging module" van Jeugdhulp Friesland volgt dat de module Omgangscentrum ten aanzien van [kind] op 31 mei 2013 voortijdig is beëindigd door de vader. Hij heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in een goede afloop van het traject bij het Omgangscentrum. Hij is bang dat er tussen hem en [kind] iets zal worden opgebouwd dat later geen stand zal houden. Dit heeft te maken met zijn wantrouwen ten opzichte van de moeder. Hij denkt dat zij gemaakte afspraken op den duur niet na zal komen. Dit vindt hij schadelijk voor [kind], aldus de vader.
5.
Gezien de huidige opstelling van de vader acht het hof omgang tussen hem en [kind] niet haalbaar. In beide tussenbeschikkingen is gewezen op het belang dat de ouders met elkaar gaan communiceren. De vader heeft echter bij het Omgangscentrum verstek laten gaan, omdat hij niet met de moeder om tafel wil. Daarmee frustreert hij naar het oordeel van het hof de mogelijkheid om de belemmering tot omgang weg te nemen. Van de moeder wordt immers verwacht dat zij [kind] de ruimte geeft tot omgang met de vader en daarvoor heeft de moeder naar het oordeel van het hof nodig dat zij het verleden kan laten rusten. Daarvoor is een gesprek tussen de ouders nodig, waar de vader niet aan mee wil werken.
6.
Het hof zal de vader het recht op omgang met [kind] ontzeggen op grond van artikel 1:377a lid 3 onder d BW. Het hof acht omgang met de vader in strijd met de zwaarwegende belangen van [kind]. [kind] heeft veel weerstand laten zien bij de laatste pogingen tot omgang (begin 2011). Uiteindelijk heeft [kind] zich verstopt en heeft ze tegen de raad gezegd dat ze zal weglopen als er omgang moet komen. Ervan uitgaande dat dit gedrag is ingegeven door loyaliteit aan de moeder, zal omgang pas kunnen als daarvoor ruimte ontstaat bij de moeder. Haar gedrag en opstelling hebben immers zijn weerslag op [kind]. De weg om ruimte te creëren bij de moeder heeft de vader echter geblokkeerd door zijn opstelling zoals naar voren is gekomen bij het Omgangscentrum. Er lijkt geen sprake te zijn van kindproblematiek. Het hof merkt daarbij op dat een ontzegging van omgang tussen een ouder en een minderjarige in beginsel een in tijd beperkt karakter behoort te hebben en dat het de taak is van beide ouders, waar mogelijk, de gronden voor een ontzegging van omgang weg te nemen. In het onderhavige geval echter acht het hof het - juist met het oog op de situatie waarin beide ouders zich bevinden en de gebleken ernstige bezwaren tegen omgang van de zijde van [kind] - geïndiceerd de ontzegging voor onbepaalde tijd uit te spreken.
Indien zich ontwikkelingen voordoen die ruimte creëren staat het de ouder die het aangaat vrij de rechter zonodig opnieuw te benaderen.
7.
Uit genoemde brief van 11 september 2013 van mr. Van der Koelen volgt dat de vader van mening is dat het in het belang van [kind] zou zijn dat zij onder toezicht wordt gesteld. De gezinsvoogd zou een positieve uitwerking kunnen hebben op de omgang, aldus de vader.
8.
De raad heeft een ambtshalve beschermingsonderzoek in overweging genomen, maar uiteindelijk is daartoe niet besloten. In de visie van de raad zijn er geen signalen van zorgen over de ontwikkeling van [kind]. Binnen de maatregel van ondertoezichtstelling is het Omgangscentrum bovendien ook de meest aangewezen weg en dat traject blokkeert de vader nu juist, aldus de raad.
9.
Ingevolge artikel 1:254 lid 4 BW kan de vader weliswaar verzoeken om [kind] onder toezicht te stellen, maar het hof beschouwt de enkele opmerking van de vader in de brief van 11 september 2013 niet als een zodanig verzoek. Los daarvan kan een dergelijk verzoek op grond van artikel 362 Rv overigens ook niet voor het eerst in appel worden gedaan.
Slotsom
10.
Op grond van het vorenstaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd en er zal worden beslist zoals hieronder aangegeven.
11.
Nu partijen gewezen partners zijn worden de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarige [kind], ingaande per datum van deze beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en
J.P. Evenhuis, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
26 november 2013 in het bijzijn van de griffier.