ECLI:NL:GHARL:2013:9109

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
28 november 2013
Zaaknummer
200.126.830-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag en de rol van het kind in de beoordeling van ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van een moeder over haar kind. De moeder was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zij en de vader uit het gezag over hun kind waren ontheven en Bureau Jeugdzorg (BJZ) tot voogd was benoemd. De moeder verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen. Het hof heeft de zaak behandeld op 31 oktober 2013, waarbij de moeder, haar advocaat en vertegenwoordigers van de raad en BJZ aanwezig waren. De vader was niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat de ontheffing van het gezag noodzakelijk was. Het hof benadrukt dat de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, niet alleen in de ouder zelf kan liggen, maar ook in het kind. Het hof heeft overwogen dat het belang van het kind voorop staat en dat het kind recht heeft op continuïteit en duidelijkheid in zijn opvoedingssituatie. De moeder had moeite om de plaatsing van het kind bij de pleegouders te accepteren, wat leidde tot hechtingsproblemen bij het kind.

Het hof heeft geconcludeerd dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van het kind gewaarborgd moet worden door de ontheffing van het gezag van de moeder. De eerdere beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof de belangen van het kind als leidend heeft beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.830/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 123147 FA RK 12-1723)
beschikking van de familiekamer van 28 november 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. J.S. Bauer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verder te noemen:
de raad,
geïntimeerde.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1.
[belanghebbende 1],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen:
de vader,
2.
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de pleegouders,
3.
Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen:
BJZ.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 6 februari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 mei 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 juni 2013, heeft BJZ het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 juli 2013, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.4
Ter griffie van het hof is voorts binnengekomen het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2013 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens de raad de heer Van der Hoef. Voorts zijn verschenen [de pleegvader] (de pleegvader) en namens BJZ de heer De Jong en mevrouw van der Werf. De vader is hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen. Mr. Bauer heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders is [in 2005] [kind] geboren. De rechtbank heeft naar aanleiding van het inleidend verzoek van de raad de ouders uit het gezag ontheven en BJZ tot voogd benoemd. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.2
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW kan de ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel -door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.3
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4.4
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op juiste gronden, welke het hof overneemt en tot de zijne maakt, overwogen dat de gronden voor ontheffing van de ouders van het gezag ten aanzien van [kind] aanwezig zijn.
4.5
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Anders dan de moeder ter zitting heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat de ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen niet specifiek in de ouder(s) zelf hoeft te liggen, maar dat de ongeschiktheid ook in het kind zelf gelegen kan zijn. Zo hoeft een ontheffing van het gezag niet te betekenen dat de moeder geen goede moeder zou zijn. Kindfactoren kunnen met zich brengen dat de ouder ongeschikt is om dit kind te verzorgen en op te voeden. In dat verband is van belang dat er bij [kind] sprake was van hechtings-problemen, dat het voor [kind] - na de uithuisplaatsing - moeilijk is geweest om zich veilig te hechten aan de pleegouders, maar dat dit wel is gelukt. Die hechtingsrelatie en de omstandigheid dat de moeder de plaatsing van [kind] bij de pleegouders niet kan accepteren, hetgeen maakt dat [kind] klem zit, maken dat een ontheffing van het gezag noodzakelijk is.
Overigens voor zover mr. Bauer in haar pleitnotitie heeft verwezen naar artikel 1:286 lid 2 BW begrijpt het hof dat zij daarmee bedoeld heeft artikel 1:268 lid 2 BW.
4.6
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de - door de moeder betwiste - gehechtheid van [kind] aan de pleegouders, nu zij haar stelling niet nader heeft onderbouwd en de betreffende gehechtheid bovendien voldoende uit de stukken blijkt en ook reeds in eerdere beschikkingen van het hof uitvoerig aan de orde is gekomen (waaronder een beschikking van 22 december 2010 en een beschikking van 23 mei 2013). Deze gehechtheid binnen de gezinssituatie van het pleeggezin is van een andere, zwaarwegender, orde dan de door de moeder benoemde hechte band die [kind], daarnaast, met zijn moeder en zijn broertje en zusje heeft.
4.7
De moeder blijkt nog steeds niet te kunnen accepteren dat [kind] in het pleeggezin zal opgroeien en heeft moeite om naar het belang van [kind] te kijken. Wederom een verandering in leefsituatie in de zin van terugplaatsing bij moeder zou opnieuw een traumatische ervaring voor [kind] opleveren, juist omdat er eerder bij hem al sprake was van hechtings-problematiek. Het hof acht het, evenals de rechtbank, noodzakelijk dat [kind] duidelijkheid krijgt ten aanzien van zijn toekomstperspectief, temeer nu hij tijdens de speltherapie heeft laten blijken angst te hebben, althans spanning te ervaren of hij wel in het pleeggezin mag blijven. Dit levert voor [kind] een onveilig bestaan op. Het hof betreurt het voorts dat de moeder contact tussen [zusje van kind] en de pleegouders en telefonisch contact tussen [kind] en [zusje van kind] afhoudt. Hiermee stelt de moeder haar eigen belang en/of haar eventuele angst boven het belang van de kinderen.
4.8
Tot slot overweegt het hof dat, gelet op de gehechtheid van [kind] aan de pleegouders, niet meer toegekomen wordt aan het verzoek om opnieuw onderzoek te laten verrichten naar overige opvoedingscapaciteiten van de moeder, aangezien die opvoedingscapaciteiten niet meer relevant zijn voor de onderhavige beslissing.
4.9
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van [kind] de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te waarborgen met een gedwongen ontheffing van het gezag.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 6 februari 2013.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. G.M. van der Meer,
mr. I.A. Vermeulen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
28 november 2013 in bijzijn van de griffier.