Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
inspecteur van de Belastingdienst/Noord(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
Voormalige locatie dieselolie- en benzinepomp;
Ondergrondse benzinetank;
Voormalige locatie dieseloliepomp;
Ondergrondse dieselolietank;
Voormalige locatie dieselolie- en bezinepomp/ondergrondse benzinetank;
De tijdens de 1e fase aangetroffen verontreiniging aan minerale olie ter plaatse van boring 7;
Herbemonstering en heranalyse van het grondwater ter plaatse van het onverdachte terreindeel (peilbuis 6).
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
. Dit zou een veronderstelde koper immers ook doen bij het bepalen van de prijs die hij bereid zou zijn geweest te betalen voor de loods en de garageboxen, zeker bij een zodanige ernstige vervuiling als in dit geval.
aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan zijn bewijslast voldaan. Uit het[…]
rapport van de ambtelijke taxatie[de onder 2.12 vermelde taxatie, Hof]
volgt dat bij de in dat rapport getaxeerde waarde (€ 340.000 voor[de onroerende zaken, Hof]
en € 180.000 voor de loods en garageboxen) is uitgegaan van een situatie waarbij de grond gesaneerd is. De ernstige bodemverontreiniging is bij deze getaxeerde waarde dus niet in aanmerking genomen. Zoals de rechtbank zojuist heeft overwogen (zie punt 3.11) moet bij het bepalen van de waarde in het economische verkeer hiermee echter wel rekening worden gehouden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bij de ambtelijke taxatie vastgestelde waarde niet kan gelden als de waarde in het economische verkeer als bedoeld in artikel 5.19, eerste lid, van de Wet. Hieraan doet niet af dat eiser en [D] bij de akte van verdeling en levering een waarde van € 395.000 zijn overeengekomen voor[de onroerende zaken, Hof]
. Naar het oordeel van de rechtbank moet voorbij worden gegaan aan deze waarde, omdat niet bekend is geworden hoe deze waarde tot stand is gekomen en of, en zo ja, in hoeverre rekening is gehouden met de bodemverontreiniging. Bovendien kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat eiser en [D] volstrekt onafhankelijke derden zijn. De rechtbank wijst verweerder erop dat de omstandigheid dat er geen saneringsverplichting bestaat, niet meebrengt dat er helemaal geen rekening behoeft te worden gehouden met de bodemverontreiniging. Dat de bodemverontreiniging eiser niet zou hebben beperkt in de verhuurmogelijkheden, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank evenmin de conclusie dat de bodemverontreiniging geen invloed heeft op de waarde in het economische verkeer. Door de verhuur worden de voor eiser als eigenaar aan de bodemverontreiniging klevende onzekerheden immers niet weggenomen.
. De bank zou immers niet overgaan tot het verstrekken van een geldlening tot een bedrag van € 250.000 als[de onroerende zaken, Hof]
niet tenminste die waarde[zouden, Hof]
vertegenwoordigen. Indien de waarde in het economische verkeer van de woning, mede gelet op het gemiddelde van de onder[2.11, Hof]
vermelde WOZ-waarden, schattenderwijs zou worden vastgesteld op een bedrag van € 100.000, zou, gelet op de hoogte van de verstrekte geldlening, de waarde van de loods en garageboxen tenminste € 150.000,-- bedragen. De rechtbank neemt hierbij aan dat eiser de bank bij het vestigen van het recht van hypotheek op de hoogte heeft gesteld van de bodemverontreiniging. Overigens kan de rechtbank eiser volgen in zijn stelling dat bij de waardebepaling rekening moet worden gehouden met een waardedruk als gevolg van de bodemverontreiniging en de aanwezigheid van asbest. Maar de rechtbank acht niet aannemelijk dat deze waardedruk moet worden gesteld op de onder[2.9, Hof]
vermelde saneringskosten. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voor eiser geen (van overheidswege opgelegde) verplichting tot bodem- en asbestsanering van[de onroerende zaken, Hof]
bestaat. Aldus staat op de in deze procedure relevante waardepeildata niet vast of eiser deze saneringskosten zal moeten maken. Met de onzekerheid dat eiser te zijner tijd mogelijk wel tot sanering zal worden verplicht, moet naar het oordeel van de rechtbank bij de waardebepaling wel rekening worden gehouden.
eiser.
5.Proceskosten
6.Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank nrs. AWB 11/1487, AWB 11/1488 en AWB 11/1489 betreffende de jaren 2003, 2004 en 2005;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank nrs. AWB 11/1490, AWB 11/1491 en AWB 11/1492 betreffende de jaren 2006, 2007 en 2008;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur op de bezwaren tegen de aanslag 2006, de aanslag 2007 en de aanslag 2008;
- vermindert de aanslag 2006 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.704 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.333;
- vermindert de aanslag 2007 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.312 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.917;
- vermindert de aanslag 2008 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.160 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.122;
- wijzigt de bij de aanslag 2006, de aanslag 2007 en de aanslag 2008 gegeven beschikkingen heffingsrente aldus dat de in rekening gebrachte heffingsrente wordt verminderd overeenkomstig de verminderingen van deze aanslagen;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.829;
- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende voor de beroepen in eerste aanleg betaalde griffierecht van totaal € 123 en voor de hoger beroepen betaalde griffierecht van € 115 vergoedt.