ECLI:NL:GHARL:2013:8568

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
200.120.046
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en informatieplicht bij schadevergoeding na diefstal van een auto

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen Bovemij Financiële Diensten B.V., handelend onder de naam Polis Direct, en een particuliere verzekerde, hier aangeduid als [geïntimeerde]. De kern van het geschil betreft de vraag of [geïntimeerde] recht heeft op schadevergoeding uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst na de diefstal en daaropvolgende brandschade van zijn auto, een Mazda 6. De auto was volledig casco verzekerd bij Bovemij. Op 26 april 2009 ontdekte [geïntimeerde] dat zijn auto was gestolen en deed aangifte van diefstal. De auto werd later met brandschade aangetroffen en door Bovemij total loss verklaard. Bovemij weigerde echter de schade te vergoeden, wat leidde tot een rechtszaak.

In eerste aanleg oordeelde de kantonrechter dat Bovemij in beginsel verplicht was de schade te vergoeden, omdat de brandschade onder de dekking van de verzekering viel. Bovemij ging in hoger beroep en voerde aan dat [geïntimeerde] niet de normale voorzichtigheid in acht had genomen, omdat de auto niet was afgesloten en er geen braakschade was. Het hof oordeelde dat de uitleg van Bovemij over de polisvoorwaarden gevolgd moest worden, waarbij werd gesteld dat schade als gevolg van diefstal niet gedekt is als de verzekerde niet de normale voorzichtigheid in acht heeft genomen.

Het hof besloot dat [geïntimeerde] in beginsel recht had op schadevergoeding, maar dat Bovemij de bewijslast had om aan te tonen dat er sprake was van een uitsluitingsgrond. Het hof gelastte een comparitie van partijen om nadere inlichtingen te verkrijgen over de omstandigheden van de diefstal en de schade. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen en deskundigen moesten verschijnen om hun standpunten toe te lichten. De uitspraak van het hof werd gedaan op 12 november 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.120.046
(zaaknummer rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen 814672)
arrest van de eerste kamer van 12 november 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bovemij Financiële Diensten B.V.,
handelend onder de naam Polis Direct,
gevestigd te Nijmegen,
appellante,
hierna: Bovemij,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te Helmond,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S.J.G.A. van Pelt.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
25 mei 2012 en 26 oktober 2012, die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) tussen Bovemij als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 december 2012,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het (bestreden) vonnis van 26 oktober 2012.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [geïntimeerde] recht heeft op uitkering uit hoofde van een door hem met Bovemij gesloten verzekeringsovereenkomst, in verband met de door hem geleden schade aan zijn auto (een Mazda 6 1.8 I Touring Lux.ed met kenteken [xx-xx-xx], verder: de Mazda).
[geïntimeerde] had de Mazda volledig casco verzekerd bij Bovemij. Op zondagochtend
26 april 2009 bemerkte [geïntimeerde] dat de Mazda niet meer op de plek geparkeerd stond waar hij deze de dag ervoor had neergezet. Diezelfde ochtend heeft [geïntimeerde] aangifte gedaan van diefstal van de Mazda. De Mazda is ongeveer een straat verder dan zijn woonadres met brandschade aangetroffen en is, na onderzoek door de expert van Bovemij, total loss verklaard. [geïntimeerde] heeft Bovemij verzocht tot uitkering van de door hem geleden schade over te gaan. Bovemij heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven. [geïntimeerde] heeft Bovemij daarom in rechte betrokken en vergoeding van de door hem geleden schade van Bovemij gevorderd, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Bovemij heeft de vordering gemotiveerd betwist.
4.2 De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat vast staat dat de schade is veroorzaakt door brand en dat de schade € 17.676,- bedraagt. Nu brandschade onder de dekking van de verzekering valt, is Bovemij in beginsel verplicht dit bedrag aan [geïntimeerde] te vergoeden. Een eventuele door [geïntimeerde] geschetste onjuiste of onvolledige voorstelling van zaken ten aanzien van de diefstal doet naar het oordeel van de kantonrechter niet af aan die verplichting, omdat diefstal geen voorwaarde is voor het vergoeden van brandschade. Dit zou volgens de kantonrechter anders zijn, indien [geïntimeerde] ten aanzien van de brandschade een zodanig onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven dat van Bovemij redelijkerwijze niet verwacht kan worden dat zij de schade vergoedt (wat bijvoorbeeld het geval zou zijn als zou vaststaan dat [geïntimeerde] de brandschade heeft gemanipuleerd). Daarvan is echter volgens de kantonrechter geen sprake. Uit de geschetste feiten en omstandigheden is niet komen vast te staat dat [geïntimeerde] zelf de brandschade heeft gemanipuleerd dan wel dat hij een derde opdracht heeft gegeven om zulks te doen. De (subsidiaire) stelling van Bovemij dat [geïntimeerde] geen dekking toekomt, omdat de Mazda niet was afgesloten en er geen braakschade was, treft volgens de kantonrechter geen doel, omdat niet gesteld of gebleken is dat (naar het hof begrijpt: het ontbreken van) braakschade en het niet het afsluiten van de Mazda een beletsel vormen voor het vergoeden van brandschade.
4.3
Bovemij komt met vier grieven in hoger beroep.
4.4
Het hof ziet aanleiding eerst grief II te beoordelen. Bovemij heeft gesteld dat [geïntimeerde] ingevolge artikel 3.3 aanhef en onder f van de polisvoorwaarden geen dekking toekomt, omdat de Mazda niet was afgesloten en er geen braakschade was. De kantonrechter heeft geoordeeld dat die stelling geen doel treft, omdat de afwezigheid van braakschade en het niet afsluiten van de Mazda geen (bedoeld zal zijn:) uitsluitingsgrond is voor het vergoeden van brandschade. Grief II is gericht tegen dat oordeel.
4.5 Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof het volgende voorop. [geïntimeerde] beroept zich - anders dan waarvan Bovemij uitgaat in haar memorie van grieven - bij dagvaarding uitdrukkelijk op verlies van de Mazda door brand en stelt dat deze gebeurtenis op grond van de artikel 3.1 aanhef en onder sub a juncto artikel 3.2 aanhef en onder a van de polisvoorwaarden onder de dekking valt. Bovemij erkent in haar memorie van grieven dat de Mazda is uitgebrand. Deze brandschade bedraagt € 17.676,-, zoals de kantonrechter, onbestreden, heeft geoordeeld. Artikel 3.1, dat een regeling voor de dekking bij beperkt casco bevat, luidt:

Bij beperkt cascodekking bent u verzekerd tegen verlies of beschadiging van de auto, voor zover dit direct is ontstaan door:a. brand, explosie, kortsluiting, zelfontbranding of blikseminslag;(…).
Artikel 3.2 aanhef en sub a bepaalt vervolgens dat de Mazda ook is verzekerd in geval van in 3.1 genoemde gebeurtenissen bij een volledig casco dekking. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] de polisvoorwaarden aldus mag begrijpen dat in dit geval sprake is van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 3.1 sub a (te weten schade door brand) waartegen de verzekeringsovereenkomst dekking verleent. Nu [geïntimeerde] zich op die gebeurtenis beroept en vergoeding van voornoemd schadebedrag vordert, heeft hij in beginsel recht op vergoeding van die schade. Dit is onder andere anders indien feiten en omstandigheden vast komen te staan, die een beperking of uitsluiting van de dekking zouden rechtvaardigen. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een uitsluitingsgrond rust op Bovemij.
4.6
Bovemij stelt dat sprake is van de uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 3.3 aanhef en onder f. van de polisvoorwaarden, dat als volgt luidt:

Naast de beperkingen en uitsluitingen als omschreven in artikel 1.11, is van dekking uitgesloten:(…)f. schade als gevolg van diefstal, inbraak en joyriding als u niet de normale voorzichtigheid in acht heeft genomen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de sleutel (key card) of delen van het kentekenbewijs of het afneembare frontje van de radio dan wel de uit-/afneembare radio in de auto achterblijven, of als de auto niet was afgesloten;
4.7
Volgens Bovemij ziet artikel 3.3 aanhef en onder f. niet slechts op schade
doordiefstal, maar op schade
als gevolg vandiefstal, inbraak en joyriding. Deze situatie doet zich volgens Bovemij voor. Volgens Bovemij is de brandschade ontstaan tijdens de periode dat de Mazda [geïntimeerde] door diefstal zou zijn ontnomen en heeft [geïntimeerde] niet de normale voorzichtigheid in acht genomen, omdat hij de Mazda niet heeft afgesloten.
4.8
Het hof is van oordeel dat de door Bovemij voorgestane uitleg dient te worden gevolgd, nu de woorden ‘schade als gevolg van diefstal’ door [geïntimeerde] als consument redelijkerwijze niet anders konden worden begrepen dan dat van dekking is uitgesloten schade die is ontstaan in de periode dat de Mazda door diefstal aan [geïntimeerde] was ontnomen, indien [geïntimeerde] niet de normale voorzichtigheid in acht had genomen. Indien een verzekerde niet de normale voorzichtigheid in acht neemt, neemt immers de kans op diefstal en daarmee de kans op gevolgschade toe. Naar [geïntimeerde] had moeten begrijpen, komt dergelijke gevolgschade redelijkerwijze niet voor rekening van de verzekeraar. Feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] deze bepaling anders heeft begrepen, heeft hij niet gesteld en zijn niet gebleken. Dat de schade het directe gevolg is van brand, doet aan het voorgaande niet af, nu de Mazda op het moment van de brand ook volgens [geïntimeerde] al was gestolen.
4.9
Ter onderbouwing van haar stelling dat [geïntimeerde] niet de normale voorzichtigheid in acht heeft genomen, stelt Bovemij primair dat uit diverse feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat de door [geïntimeerde] gestelde gang van zaken ten aanzien van de diefstal onaannemelijk is en subsidiair dat [geïntimeerde] de Mazda vóór de vermeende diefstal niet heeft afgesloten.
4.1
Op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van het onderzoeksrapport van de deskundige van Bovemij, DEKRA, de brief van 24 september 2009 van de partijdeskundige van [geïntimeerde], [A], en de niet bestreden stellingen van partijen kan van het volgende worden uitgegaan. Niet ter discussie staat dat er aan de Mazda en op de plaats van de vermeende diefstal geen braaksporen - zoals glasscherven of inbraakgereedschap - zijn aangetroffen. De Mazda is afgeleverd met twee originele sleutels en na de diefstal zijn twee originele sleutels ingeleverd. Deze sleutels vertonen geen dupliceersporen. Om de centrale vergrendeling (zonder deze sleutels) te ontgrendelen kan enkel gebruik zijn gemaakt van elektronische manipulatie, omdat iedere andere methode braakschade, die ontbrak, zou veroorzaken. De Mazda kan niet rijdend verplaatst zijn naar de brandlocatie (650 meter verderop elders in de wijk) zonder ontgrendeling van het stuurslot. Voor deze ontgrendeling is een originele dan wel valse sleutel nodig. De Mazda kan alleen gestart worden door de originele sleutel. Manipulatie van het contactslot (door een valse sleutel) levert braakschade of een foutmelding in de boordcomputer op, hetgeen eveneens ontbrak. Dit betekent dat de Mazda niet gestart kan zijn en dus niet met een draaiende motor, rijdend naar de brandlocatie kan zijn verplaatst.
4.11
Aan het voorgaande verbindt Bovemij primair de conclusie dat niets erop wijst dat de Mazda is gestolen, omdat zelfs al zou de centrale vergrendeling elektronisch zijn gemanipuleerd, dit nog niet verklaart hoe de Mazda is verplaatst. Daartoe is immers vereist dat het stuurslot wordt ontgrendeld met behulp van een (valse) sleutel. Nu [geïntimeerde] zelf heeft verklaard dat hij nooit een sleutel heeft laten bijmaken en nooit een sleutel is verloren en dat de twee originele sleutels ten tijde van de vermeende diefstal in zijn bezit waren, is onverklaarbaar hoe de Mazda van het stuurslot is gehaald. Voorts is onverklaarbaar waarom de Mazda slechts een klein eindje verder, dicht bij de diefstal locatie is achtergelaten en op normale, nette wijze in een parkeervlak stond om vervolgens in brand te worden gestoken, aldus nog steeds Bovemij.
4.12
[geïntimeerde] voert als verweer aan dat het zeer goed mogelijk is geweest dat de daders in het bezit waren van een valse sleutel, nu uit de door hem overgelegde brief van
24 september 2009 van [A] volgt dat op eenvoudige wijze een sleutel is te bestellen via een opkoper. Volgens [geïntimeerde] is het goed mogelijk dat de centrale vergrendeling elektronisch onklaar is gemaakt, dat de Mazda door middel van een valse sleutel van het stuurslot is afgehaald en dat de Mazda vervolgens versleept of geduwd is. [geïntimeerde] betwist bij gebrek aan wetenschap dat de Mazda op normale, nette wijze in een parkeervlak stond.Verder voert hij aan dat het feit dat de Mazda niet afgesloten is aangetroffen nog niet wil zeggen dat [geïntimeerde] de Mazda niet heeft afgesloten, nu de expert van Dekra niet heeft onderzocht wanneer de Mazda daadwerkelijk werd afgesloten. [geïntimeerde] handhaaft zijn standpunt dat hij de Mazda wel heeft afgesloten.
4.13 Teneinde de stellingen van partijen te kunnen beoordelen heeft het hof behoefte aan nadere inlichtingen van partijen en de partij-deskundigen. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten, waarbij zowel partijen als de partijdeskundigen, te weten de zaakbehandelaars van Dekra en [A], aanwezig dienen te zijn. Partijen en deskundigen dienen rekening te houden met vragen van technische aard over de mogelijkheden van manipulatie met deze Mazda. De comparitie van partijen zal tevens worden benut voor het beproeven van een minnelijke regeling.
4.14
Aan partijen en deskundigen zullen onder andere de volgende vragen worden gesteld:
1. Wat houdt elektronische manipulatie in van de centrale vergrendeling bij deze Mazda? Vergt dit een specifieke deskundigheid? Zijn de methoden voor elektronische manipulatie eenvoudig te verkrijgen? Komt dit vaker voor?
2. Is het mogelijk om met een duplicaat dan wel valse sleutel het stuurslot te deactiveren zonder een (fout)melding in de boardcomputer te veroorzaken?
3. Is het mogelijk om voor deze Mazda een extra originele dan wel duplicaat/valse sleutel te bestellen en zo ja hoe?
4. Is het mogelijk om deze Mazda, zonder te starten, een bocht te laten maken en te verplaatsen over een afstand van circa 650 meter?
4.15
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen en hun partij-deskundigen, [geïntimeerde] en [A] in persoon en Bovemij en Dekra vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en, wat Bovemij betreft, bevoegd is tot het aangaan van een schikking, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H.L. Wattel, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 4.13 en 4.14 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden november 2013 tot en met februari 2014 zullen opgeven op de
roldatum 26 november 2013,waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.M. Croes en H.L. Wattel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013.