ECLI:NL:GHARL:2013:8438

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
13/00224
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [A-straat 1] te [Z] werd vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 544.000, maar na bezwaar werd deze verlaagd naar € 500.000. De rechtbank heeft de waarde verder verlaagd naar € 490.000 en de heffingsambtenaar veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 944. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij enkel de omvang van de proceskostenvergoeding ter discussie staat. De heffingsambtenaar betwist de rechtmatigheid van de kosten voor het ingediende taxatierapport, dat door de gemachtigde van belanghebbende is overlegd. Het Hof oordeelt dat belanghebbende ontvankelijk is in het hoger beroep, ondanks de 'no cure no pay'-overeenkomst met zijn gemachtigde. Het Hof concludeert dat de kosten voor het taxatierapport redelijk zijn en dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van € 238 voor deze kosten. De totale proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 1.534, inclusief het griffierecht. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze de proceskostenvergoeding betreft, en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van de kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer: 13/00224
uitspraakdatum: 5 november 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 5 februari 2013, nummer AWB 11/5472, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Rheden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [A-straat 1] te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2010, voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld op € 544.000.
1.2
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 500.000 en een proceskostenvergoeding aan belanghebbende toegekend van € 223,90 (bestaande uit € 218 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 5,90 voor kadastrale kosten).
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank), de opvolger van de rechtbank Arnhem, heeft het beroep bij uitspraak van 5 februari 2013 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de bij de beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 490.000. De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 944 (bestaande uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en wegingsfactor 1). De Rechtbank heeft voor het taxatierapport geen vergoeding toegekend.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de heffingsambtenaar een conclusie van dupliek. Verder heeft belanghebbende nog nadere stukken ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende [A], alsmede [B] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Namens belanghebbende heeft zijn gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de in onderdeel 1.1 genoemde WOZ-beschikking. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de WOZ-waarde verminderd tot € 500.000. Daarbij is een bedrag van € 218 toegekend voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 5,90 voor kadastrale kosten. De gemachtigde heeft in de beroepsfase zijn standpunten nader onderbouwd met een taxatierapport, opgesteld door [C], waarin de waarde is getaxeerd op € 480.000.
2.2 In beroep was de WOZ-waarde van de onroerende zaak in geschil. De Rechtbank heeft geoordeeld dat partijen de door hen voorgestane waarden niet aannemelijk hebben gemaakt en heeft de waarde in goede justitie vastgesteld op € 490.000. De Rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten bedrage van € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Rechtbank niet gebleken.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is enkel de omvang van de proceskostenvergoeding in geschil. Belanghebbende is van mening dat - nu het beroep in eerste aanleg gegrond is verklaard - hij recht heeft op vergoeding van de kosten van het in de beroepsfase overlegde taxatierapport, hetgeen de heffingsambtenaar bestrijdt.
3.2 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de omvang van de proceskostenvergoeding met betrekking tot het taxatierapport, en tot een vergoeding voor het taxatierapport.
3.3 De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
4.1
De heffingsambtenaar heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard in diens hoger beroep, aangezien zijnerzijds een procesbelang ontbreekt. De heffingsambtenaar is van mening dat gelet op de overeenkomst tussen de gemachtigde en belanghebbende - op basis van “no cure no pay” - van een procesbelang van de zijde van belanghebbende geen sprake kan zijn.
4.2
Naar het oordeel van het Hof is het mogelijk om in (hoger) beroep te komen uitsluitend tegen de beslissing over de vergoeding van proceskosten (vgl. Hoge Raad 27 november 2009, nr. 08/00316, ECLI:NL:HR:2009:BJ7919). Om voor vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in aanmerking te kunnen komen, moeten er door een belanghebbende wel kosten zijn verschuldigd voor het inschakelen van een deskundige. Rechtsbijstand op basis van “no cure no pay” staat niet in de weg aan een proceskostenvergoeding (vgl. Hoge Raad 12 april 2013, nr. 12/‌02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822). “No cure no pay” is immers een systeem waarbij, indien de procedure wordt gewonnen, er door de belanghebbende kosten worden gemaakt. De overeenkomst tussen belanghebbende en de gemachtigde brengt mee dat indien het beroep gegrond wordt verklaard en in verband daarmee een proceskostenvergoeding aan belanghebbende wordt toegekend, er proceskosten worden gemaakt voor het inschakelen van de gemachtigde. Hieruit volgt dat belanghebbende kosten heeft gemaakt in de beroepsprocedure indien daarvoor een proceskostenvergoeding wordt toegekend, zodat hij recht heeft op vergoeding van die kosten. De omstandigheid dat belanghebbende niet méér hoeft te betalen aan de gemachtigde dan door de heffingsambtenaar wordt vergoed, is geen reden om te oordelen dat belanghebbende in hoger beroep geen belang heeft bij een hogere vergoeding (vgl. Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/02035, ECLI:NL:HR:2012:BX0904). Evenmin staat daaraan in de weg dat belanghebbende ermee heeft ingestemd dat een eventuele proceskostenvergoeding aan de gemachtigde kan worden uitbetaald (vgl. Hoge Raad 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770).
4.3
Het Hof is van oordeel dat de overeenkomst niet afwijkt van gevallen waarin op basis van “no cure no pay” wordt gewerkt. Er bestaat daarom geen aanleiding deze zaak anders te behandelen.
4.4
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat belanghebbende ontvankelijk is in diens hoger beroep.
Proceskostenvergoeding taxatierapport
4.5
Op grond van artikel 8:75 van de Awb bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” is bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn, maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets). In artikel 8:75 van de Awb is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).
4.6
Artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Bpb bepaalt dat een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben op: “kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht”.
4.7
Met betrekking tot de vraag of de aan een taxatierapport verbonden kosten kunnen worden aangemerkt als “kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken”, geldt dat een belanghebbende die ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van een onroerende zaak een taxatierapport aan de heffingsambtenaar of de rechter overlegt, in het algemeen zal voldoen aan de eis dat de kosten redelijkerwijs moeten zijn gemaakt (Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/02035, ECLI:NL:HR:2012:BX0904 en Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/04133, ECLI:NL:HR:2012:BX0919). Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding zouden kunnen zijn om in de onderhavige zaak van deze algemene regel af te wijken.
4.8
De heffingsambtenaar betoogt dat de kosten van het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat het taxatierapport geen bijdrage zou hebben geleverd aan de uiteindelijke beslissing. Het Hof volgt de heffingsambtenaar niet in dit standpunt. Indien een deskundige een rapport aan een belanghebbende heeft uitgebracht dat het standpunt van die belanghebbende over een geschilpunt in een procedure voor de bestuursrechter ondersteunt, mag aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport niet de eis worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over dat geschilpunt (vgl. Hoge Raad 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770 en Hoge Raad 30 november 2012, nr. 12/00778, ECLI:NL:HR:2012:BY4617).
4.9
Een en ander voert het Hof tot de conclusie dat belanghebbende de kosten voor het taxatierapport in redelijkheid heeft gemaakt. Hetgeen de heffingsambtenaar overigens heeft aangevoerd, doet aan die conclusie niet af. Gelet op de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2012, 26.039 (hierna: de Richtlijn) bestaat recht op een vergoeding van € 238 (vier uren maal € 50, vermeerderd met omzetbelasting) voor de kosten van het taxatierapport. Het Hof vindt in dit geval geen aanleiding van de Richtlijn af te wijken.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een vergoeding van de kosten die belanghebbende in beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt de kosten overeenkomstig het Bpb vast op € 944 (2 punten x € 472 x wegingsfactor 1) voor de kosten in eerste aanleg en € 590 (2,5 punten x € 472 x wegingsfactor 0,5) voor de kosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € 1.534.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze de toegekende proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht betreft;
- stelt de vergoeding van in beroep gemaakte proceskosten ten behoeve van het taxatierapport vast op € 238;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor beroep en hoger beroep van € 1.534 en
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 in beroep en € 115 in hoger beroep vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. A. Klein als griffier.
De beslissing is op 5 november 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Klein)
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 november 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.