Uitspraak
de moeder,
Bureau Jeugdzorg Drenthe,
BJZ.
[belanghebbende],
de vader.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een moeder om het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind, [minderjarige 1], dat sinds maart 2011 in een pleeggezin verblijft. De moeder had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, verzocht om Bureau Jeugdzorg (BJZ) te ontheffen van haar voogdijtaak en het gezag aan haar op te dragen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, wat de moeder deed besluiten in hoger beroep te gaan.
Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de ernstige zorgen over de opvoedingssituatie van [minderjarige 1] bij de ouders, die leidden tot de plaatsing in een pleeggezin. Het hof heeft vastgesteld dat er gegronde vrees bestaat dat bij toekenning van het gezag aan de moeder de belangen van [minderjarige 1] zouden worden verwaarloosd. De moeder had niet voldoende inzicht in de problematiek rondom [minderjarige 1] en de noodzakelijke basisveiligheid die het kind nodig heeft. Het hof heeft ook opgemerkt dat de hechting van [minderjarige 1] in het pleeggezin voortduurt en dat een overplaatsing naar de moeder het hechtingsproces zou kunnen schaden.
De slotsom van het hof was dat de beschikking van de rechtbank, onder verbetering van de gronden, werd bekrachtigd. Dit betekent dat het verzoek van de moeder om het gezag te verkrijgen niet werd ingewilligd, en BJZ blijft belast met de voogdij over [minderjarige 1].