In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Zeewolde tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan de [a-straat 1] te [Z], vastgesteld op € 625.000, na een eerdere vaststelling van € 815.000 door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar had de waarde in eerste instantie vastgesteld op € 815.000 voor het kalenderjaar 2012, met als waardepeildatum 1 januari 2011. Na bezwaar van de belanghebbende werd deze waarde verlaagd naar € 663.000, maar de rechtbank oordeelde dat de waarde nog verder verlaagd moest worden naar € 625.000.
De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de kern van het geschil de vraag was of de vastgestelde waarde van de onroerende zaak te hoog was. De heffingsambtenaar stelde dat de waarde € 663.000 bedroeg, terwijl de belanghebbende zich verenigde met de uitspraak van de rechtbank en de waarde op € 625.000 handhaafde. Tijdens de zitting werd het taxatierapport van een WOZ-taxateur besproken, waarin de waarde was getaxeerd op € 663.000, gebaseerd op een huurwaarde van € 60.300 en een kapitalisatiefactor van 11.
Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog was. De overeengekomen huurprijs werd als maatgevend beschouwd voor de huurwaarde op de waardepeildatum. Het hof verwierp het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, omdat de belanghebbende niet redelijkerwijs kon afleiden dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2012 op € 625.000 zou vaststellen. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.