3.4De bespreking van de grieven in het principaal hoger beroep
3.4.1MSN heeft in haar laatste processtuk in het principaal appel een akte wijziging van eis genomen. Zoals zij zelf echter al aangeeft, is slechts sprake van een minieme tekstuele verbetering die niets wezenlijks verandert aan de eis. Van een eiswijziging, die getoetst zou moeten worden aan de eisen van een goede procesorde, is dan ook geen sprake.
3.4.2De grieven komen vanuit verschillende invalshoeken op tegen de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot het oordeel dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor schade gebaseerd op ondeugdelijk presteren en voor vertragingsschade. Het hof zal de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken.
Aansprakelijkheid voor schade als gevolg van ondeugdelijk presteren
3.4.3Het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor schade als gevolg van ondeugdelijk presteren omdat MSN geen schriftelijke ingebrekestelling als bedoeld in artikel 13 DNR 2005 heeft doen uitgaan, wordt door de grieven aangevochten met het betoog dat (i) de brief van 11 november 2010 als ingebrekestelling heeft te gelden en
(ii) dat een ingebrekestelling onder de gegeven omstandigheden niet nodig was.
3.4.4Ter toelichting op de hiervoor onder (i) genoemde stelling heeft MSN aangevoerd dat de brief van 11 november 2011 niet alleen een tijdsaspect bevat (aanleveren van een bestek op uiterlijk 20 november 2010) maar tevens een kwaliteitsaspect, nu [geïntimeerde] in die brief gesommeerd wordt een bestek aan te leveren “op het vastgestelde kwaliteitsniveau”.
3.4.5In genoemde brief heeft BCN (naar het hof begrijpt) namens MSN [geïntimeerde] verzocht uiterlijk 20 november 2010 de “complete bestekstukken op het vastgestelde kwaliteitsniveau” aan te leveren. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] binnen deze termijn de definitieve bestekken heeft aangeleverd. Volgens hem zijn deze geschikt om daarop een aanbesteding te baseren. Volgens MSN is dat niet het geval. Haar kritiek spitst zich toe op het feit dat het bestek niet “conform Stabu” is. Dat wil zeggen: een zeer gedetailleerd bestek waarbij de kans op onvoorzien kosten en meerwerk gering is. Volgens haar wordt de juistheid van deze kritiek bevestigd in de rapportage van TPA (zie memorie van grieven 32). Door [geïntimeerde] is betwist dat met hem is overeengekomen dat een bestek “conform Stabu” zou worden gemaakt.
3.4.6Dienaangaande overweegt het hof als volgt. MSN stelt dat het haar bedoeling en die van BCN was dat een Stabu bestek zou worden gemaakt. Waar het echter om gaat, is of dit ook zo met [geïntimeerde] is overeengekomen. In het schriftelijk contract is niet vastgelegd dat het bestek “conform Stabu” diende te zijn. In het verslag van de projectvergadering van 29 juni 2010 (prod. 3a cva) staat weliswaar opgenomen:
“[geïntimeerde] zal een bouwkundig bestek opstellen conform de Stabu”,doch in het verslag van de daarop volgende vergadering van
17 september 2007 (prod. 3b CvA) is in reactie daarop opgemerkt (niet blijkt door wie):
“Het bestek is niet opgesteld volgens Stabu maar gebaseerd op referenties uit de Stabu”. Voorts blijkt uit het verslag van 17 september 2007 dat [geïntimeerde] op die datum een nieuw bestek heeft verstrekt. In het memo van 24/28 september 2010 van BCN aan MSN (prod. 3c bij de cva) staat weliswaar vermeld:
“Het bestek is geschreven als Stabu, maar niet volgens Stabu.”doch door [geïntimeerde] is aangevoerd dat dit memo is gericht aan MSN en dat hij hiervan geen kennis heeft genomen. Op 13 oktober 2010 heeft BCN een memo aan [geïntimeerde] verzonden (prod. 3d CvA) waarin BCN vragen stelt en opmerkingen maakt naar aanleiding van het bestek. Aan het slot van deze memo van 13 oktober 2010 staat vermeld:
“Als bijlagen de opmerkingen op het bestek waarbij bij elk hoofdstuk .. OO ALGEMEEN niet de Stabu wordt aangehouden. Dit zal wel moeten zijn.”.
3.4.7Naar het oordeel van het hof kan bij deze stand van zaken niet de conclusie worden getrokken dat vaststaat dat partijen waren overeengekomen dat [geïntimeerde] een concept “conform Stabu” zou schrijven. MSN stelt ook niet expliciet (en biedt niet te bewijzen aan) dat en hoe deze norm tussen partijen is overeengekomen. Zij stelt ook niet wat op dit punt in contracten als de onderhavige eventueel gebruikelijk is. Tegen die achtergrond bezien, is het hof van oordeel dat de gestelde tekortkoming in zoverre onvoldoende is onderbouwd, zodat aan de vraag of [geïntimeerde] op dit punt in gebreke is gesteld niet wordt toegekomen. Voor zover dit al anders zou zijn en voor zover [geïntimeerde] ook op andere punten ondeugdelijk werk wordt verweten, dan ziet het hof niet in hoe [geïntimeerde] uit de brief van 11 november 2010 had moeten begrijpen op welke punten zijn werk niet in orde werd bevonden en welke aanvullende prestatie of herstel van hem werd verwacht. Deze onduidelijkheid blijkt ook uit de reactie van [geïntimeerde] d.d. 16 november 2010 (prod. 3 bij inleidende dagvaarding) waarin [geïntimeerde] opmerkt: “De opmerking ‘vastgesteld kwaliteitsniveau’ heeft nadere uitleg nodig”. Gelet op het voorgaande kan de brief van 11 november 2010 ten aanzien van de vermeende ondeugdelijkheid van het werk niet als ingebrekestelling worden beschouwd.
3.4.8Deze laatste conclusie geldt evenzeer ten aanzien van het verwijt dat het bestek voor het E&W werk van Jensen niet aan de daarvoor geldende normen zou voldoen. Daar komt bij dat [geïntimeerde] in eerste aanleg (o.a.: conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie sub 13 en 54 en conclusie van dupliek in reconventie onder 69) gemotiveerd heeft betwist dat hij verantwoordelijk is voor het werk van Jensen, zodat dit - anders dan de rechtbank in 2.7 heeft overwogen - niet tussen partijen vaststaat. Naar het oordeel van het hof heeft MSN tegenover deze betwisting onvoldoende onderbouwd dat en waarom eventuele gebreken in het bestek van Jensen kunnen leiden tot de conclusie dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten. Dit geldt temeer nu tussen partijen niet in geschil is dat BCN vanaf medio september 2010 de coördinerende taken in het projectteam op zich heeft genomen, zoals ook is vastgelegd in het verslag van 17 september 2010.
3.4.9Ten aanzien van het aspect brandveiligheid is tegenover de betwisting hiervan door [geïntimeerde] niet gesteld dat en hoe [geïntimeerde] op dit punt in gebreke is gesteld, of dat en waarom die eis hier niet zou gelden.
3.4.10Ter toelichting op haar onder (ii) aangeduide stelling dat een ingebrekestelling onder de gegeven omstandigheden niet nodig was, heeft MSN aangevoerd dat [geïntimeerde] in zijn notitie van 16 november 2010
(prod. 3 bij inleidende dagvaarding) heeft aangegeven dat de brief van 11 november 2010 “volstrekt onterecht is en daarom ingetrokken moet worden”. Uit die mededeling kan in het licht van het feit dat [geïntimeerde] reeds in de projectvergaderingen was aangesproken op de slechte kwaliteit van zijn werk volgens MSN worden afgeleid dat [geïntimeerde] niet van zins was zijn verplichtingen na te komen. Voor zover dit betoog gelet op het voorgaande nog relevantie toekomt, heeft dit te falen. Het hof ziet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in hoe uit de notitie van 16 november 2010 zou volgen dat [geïntimeerde] niet van plan is naar behoren na te komen.
3.4.11Waar MSN nog heeft gesteld dat zij door het ontbreken van een ingebrekestelling niet “disproportioneel mag worden gestraft” en dat de gevolgen hiervan op basis van de redelijkheid en billijkheid moeten worden gemitigeerd, overweegt het hof als volgt. Voor zover dit betoog gelet op het voorgaande nog relevantie toekomt, heeft ook dit betoog te falen. Op zichzelf is juist dat de redelijkheid en billijkheid de leidraad voor de beoordeling dienen te zijn. Het hof ziet echter in het door MSN gestelde onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat de redelijkheid en billijkheid hier meebrengen dat een ingebrekestelling achterwege kon blijven of dat het beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof tekent daarbij aan (i) dat de eis van een ingebrekestelling uitdrukkelijk in de overeengekomen voorwaarden is voorgeschreven, (ii) dat sprake is van twee bedrijfsmatig handelende partijen waarbij MSN werd bijgestaan door haar adviseur BCN, (iii) dat niet is gebleken van spoedeisende omstandigheden die meebrachten dat aan de eis van een ingebrekestelling niet kon worden voldaan en (iv) dat ook sprake kan zijn van disproportionele gevolgen indien een schuldenaar zonder meer aansprakelijk zou zijn voor grote bedragen aan schadevergoeding zonder dat hij in de gelegenheid is gesteld om binnen een redelijke termijn concreet benoemde gebreken in zijn prestatie te herstellen.
Aansprakelijkheid voor schade als gevolg van vertraging
3.4.12Het hof stelt vast dat in de (toelichting op de) grieven geen steekhoudende bezwaren worden aangevoerd tegen hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 5.7 heeft overwogen ten aanzien van de gestelde vertragingsschade. MSN volstaat slechts met een verwijzing naar de overgelegde verslagen van de projectvergaderingen en stelt dat het aan [geïntimeerde] is om bewijs te leveren van de door hem gestelde feiten in zijn notitie van 16 november 2010, waarbij zij onverplicht “op dit punt” bewijs aanbiedt door het horen van de bij de projectvergadering betrokken personen (memorie van grieven onder 46). MSN miskent aldus dat ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op haar de stelplicht en bewijslast rusten van de omstandigheden op grond waarvan [geïntimeerde] aansprakelijk zou zijn voor opgetreden vertragingsschade. Daarbij kan zij niet volstaan met een enkele verwijzing naar overgelegde producties. Het is niet aan de rechter om in producties op zoek te gaan naar de feitelijke grondslag van partijstellingen. Nu MSN geen invulling heeft gegeven aan haar stelplicht, komt het hof niet toe aan het door haar gedane bewijsaanbod.
3.4.13De grieven stuiten af op het vorenstaande. Hetgeen verder in de (toelichtingen op de) grieven wordt betoogd brengt het hof niet tot een ander oordeel en behoeft verder geen afzonderlijke bespreking.
3.4.14Het incidenteel appel is ingesteld onder de voorwaarde dat het principaal hoger beroep ongegrond wordt verklaard. Aan deze voorwaarde is voldaan. De enige grief strekt ertoe dat het hof de conservatoire beslagen opheft die MSN ter verzekering van haar vordering op [geïntimeerde] heeft laten leggen op onroerende zaken van [geïntimeerde]. Aldus is sprake van een eisvermeerdering. MSN heeft tegen deze eisvermeerdering als zodanig geen bezwaren aangevoerd. Het hof ziet ambtshalve geen strijd met de eisen van een goede procesorde en zal derhalve recht doen op de gewijzigde eis.
3.4.15Het hof overweegt dat het beslag van rechtswege vervalt indien dit arrest in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 704 lid 2 Rv). Het feit dat de vordering thans wordt afgewezen hoeft als zodanig niet noodzakelijk te leiden tot tussentijdse opheffing ex artikel 705 Rv (vergl. HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559; NJ 2007, 483). Bijkomende feiten of omstandigheden (met name ten aanzien van de wederzijds betrokken belangen) die meebrengen dat opheffing thans is geboden zijn gesteld noch gebleken. De vordering moet daarom worden afgewezen. 3.4.16Het principaal hoger beroep slaagt niet. Het voorwaardelijk incidenteel appel evenmin. Het vonnis waarvan beroep zal daarom worden bekrachtigd. MSN zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.513,- aan verschotten en € 2.632,- (1 punt in tarief V) aan geliquideerd salaris voor de advocaat. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil aan verschotten en € 447,- (½ punt in tarief II) aan geliquideerd salaris voor de advocaat.