ECLI:NL:GHARL:2013:7954

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
200.111.274-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en zorgplicht assurantietussenpersoon bij schadeclaim

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen assurantietussenpersonen en Ippel Dredging B.V. over een verzekering voor een motorkraanschip. De zaak ontstond na een schadeclaim die door Ippel Dredging werd ingediend bij Reaal Verzekeringen. De verzekeraar weigerde echter uitkering omdat op het aanvraagformulier, dat door de bestuurder van Ippel Dredging was ondertekend, ten onrechte was aangegeven dat er in de afgelopen vijf jaar geen schade was geclaimd. De verzekeraar zegde de verzekering met terugwerkende kracht op, wat leidde tot een rechtszaak over de vraag of de assurantietussenpersonen tekortgeschoten waren in hun zorgplicht.

In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat de assurantietussenpersonen inderdaad tekortgeschoten waren en hen werd een schadevergoeding opgelegd. De assurantietussenpersonen gingen in hoger beroep. Het hof beoordeelde de grieven van de appellanten en concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de assurantietussenpersonen in hun zorgplicht waren tekortgeschoten. Het hof stelde vast dat de assurantietussenpersonen niet op de hoogte waren van het schadeverleden van het schip en dat er geen concrete aanleiding was om aan de antwoorden van de bestuurder te twijfelen.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van Ippel Dredging af. Tevens werd Ippel Dredging veroordeeld tot terugbetaling van een eerder betaald bedrag aan de assurantietussenpersonen, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure werden ook aan Ippel Dredging opgelegd. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de noodzaak van correcte informatieverstrekking bij het afsluiten van verzekeringen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.111.274/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 117128 / HA ZA 11-783)
arrest van de tweede kamer van 22 oktober 2013
in de zaak van

1.[appellante 1],

gevestigd te [woonplaats],
hierna:
[appellante 1],

2. [appellant 1],

wonende te [woonplaats],

3. [appellante 2],

wonende te [woonplaats],

4. [appellant 2],

wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. P.M. Leerink, kantoorhoudend te Deventer,
tegen
Ippel Dredging B.V.,
gevestigd te Koudum,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Ippel Dredging,
advocaat: mr. H.B. Voskamp, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 18 juli 2012 van de rechtbank Leeuwarden.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 augustus 2012,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
De vordering van [appellanten] luidt:
"bij arrest het tussen partijen gewezen vonnis van 18 juli 2012 van de rechtbank Leeuwarden, waarvan beroep, vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de inleidende vordering van geïntimeerde alsnog afwijst onder veroordeling van geïntimeerde bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in beide instanties en tot terugbetaling van
€ 109.724,56 aan appellanten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 23 juli 2012 tot de dag van algehele terugbetaling".

3.De feiten

Als gesteld en niet weersproken staan tussen partijen de volgende feiten vast.
3.1
Ippel Dredging is een bedrijf dat zich bezighoudt met baggerwerkzaamheden. Ten behoeve van deze baggerwerkzaamheden beschikt Ippel Dredging over een motorkraanschip (hierna te noemen: het schip). [A] is sinds mei 2009 tot 24 februari 2011 bestuurder van Ippel Dredging.
3.2
Begin oktober 2010 heeft [A] [appellanten] als assurantietussenpersoon benaderd voor het afsluiten van een verzekering voor het schip, dat op dat moment verzekerd was in co-assurantie bij een viertal verzekeraars via assurantiemakelaar Aon (hierna te noemen: Aon). Deze polis zou op 1 april 2012 aflopen.
3.3
Op 9 december 2010 hebben [appellanten] Reaal Verzekeringen (hierna te noemen: Reaal) per e-mailbericht verzocht een offerte uit te brengen met betrekking tot het laten verzekeren van het schip.
3.4
Reaal heeft [appellanten] bij e-mailbericht van 20 januari 2011 de gevraagde offerte toegestuurd, waarbij is gerekend met een eigen risico van € 5.000,00 per gebeurtenis.
3.5
Bij e-mailbericht van 12 april 2011 heeft [A] aan [appellanten] medegedeeld dat de via Aon afgesloten verzekering van het schip inmiddels is beëindigd en vraagt [A] in dezelfde mail aan [appellanten] of de nieuwe verzekering al dekking biedt, omdat het schip anders onverzekerd is.
3.6
[appellanten] hebben Reaal bij e-mailbericht van 13 april 2011 op de hoogte gebracht van voornoemde beëindiging van de verzekering en gevraagd hoe er zo snel mogelijk gehandeld kan worden.
3.7
[appellanten] in de persoon van [appellant 2] heeft samen met [A] het aanvraagformulier van Reaal ingevuld. In het aanvraagformulier, dat op 18 april 2011 door [A] is ondertekend, worden - voor zover van belang - onder andere de navolgende vragen gesteld:
"Heeft u of een van de belanghebbenden in het afgelopen jaar en de vijf voorafgaande jaren schade met betrekking tot de aangevraagde dekkingen gehad?
Heeft een verzekeringsmaatschappij u, of een persoon wiens belang mede is gedekt bij het sluiten van deze verzekering(en) ooit een verzekering opgezegd, geweigerd, of tegen beperkende voorwaarden of verhoogde premie geaccepteerd dan wel voortgezet?"
Beide vragen zijn ontkennend beantwoord.
3.8
Reaal heeft bij e-mailbericht van 18 april 2011 onder meer het volgende geschreven aan [appellanten]:
"De voorlopige dekking is akkoord per 13-04-2011. (…) Ik heb begrepen dat de plotselinge opzegging door de Rabobank geen oorzaak heeft die ons zou doen besluiten om de polis niet te accepteren. We zien het aanvraagformulier dan ook graag tegemoet.(…) Als laatste hebben we besproken dat u de polis gaat sluiten via [Assurantiemakelaar](assurantiemakelaar met toegang tot de beurs en hierna te noemen: [Assurantiemakelaar], toevoeging van het hof) ,
beursmatig dus."
3.9
Op 14 juli 2011 heeft er schade aan het schip plaatsgevonden tijdens baggerwerkzaamheden, welke schade [appellanten] bij Reaal heeft gemeld. Het door Reaal ingeschakelde expertisebureau [Expertisebureau] heeft de schade aan het schip op een bedrag van € 115.000,00 begroot.
3.1
[appellanten] hebben op 27 juli 2011 door [Assurantiemakelaar] namens Reaal gevraagd naar de schadestatistiek van het schip van de afgelopen vier jaren. Hierop hebben [appellanten] [A] op 28 juli 2011 gevraagd om bij Aon het schadeverleden op te vragen.
3.11
Op 1 augustus 2011 heeft Ippel Dredging het schadeoverzicht van het schip van Aon ontvangen, waarna zij de informatie op dezelfde dag heeft doorgestuurd aan [appellanten] Uit de bij Aon opgevraagde informatie blijkt dat zich met betrekking tot het schip een drietal onder dekking van de verzekering vallende schadevoorvallen heeft voorgedaan, te weten:
schade aan de lier in 2007;
schade aan de schroefas in 2009;
diefstal van de grijper in 2009.
3.12
Op 30 augustus 2011 heeft [Assurantiemakelaar] onder andere het volgende geschreven aan [appellanten]:
"Naar aanleiding van de door u gestuurde schadestatistiek en het aangevulde aanvraagformulier van (…) Ippel Dredging hebben wij van verzekeraar(lees: Reaal, toevoeging van het hof)
de onderstaande mededeling gekregen:
"De (…) statistiek is ronduit schokkend. Immers in het door ons indertijd ontvangen (…) aanvraagformulier wordt nadrukkelijk vermeld dat er zich de laatste 6 jaren geen schade heeft voorgedaan die tot een uitkering heeft geleid. (…) Op grond van hetgeen in hetzelfde aanvraagformulier (…) wordt vermeld wensen wij deze verzekering met terugwerkend kracht tot 13 april 2011 op te zeggen."
Dat betekent dat de verzekering (…) met terugwerkende kracht wordt doorgehaald en er geen dekking is voor de ontstane schade."

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

De vordering van Ippel Dredging strekt tot betaling van het hiervoor genoemde bedrag van
€ 115.000,-- terzake van de schade aan het schip, te vermeerderen met rente en kosten. Daartoe heeft zij gesteld dat [appellanten] jegens Ippel Dredging zijn tekortgeschoten in hun zorgplicht als assurantietussenpersoon. [appellanten] hebben dat betwist. De rechtbank heeft de vordering grotendeels toegewezen en heeft [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van
€ 100.785,20, vermeerderd met proceskosten en nakosten.

5.De beoordeling van de grieven

[appellanten] hebben zeven grieven opgeworpen.
5.1
GriefI richt zich tegen het door de rechtbank als vaststaand aangenomen feit dat [A] enig aandeelhouder en bestuurder is van Ippel Dredging. Nu het hof zelf opnieuw de feiten heeft vastgesteld kan de grief bij gebrek aan belang verder buiten beschouwing blijven.
5.2
Grief IIbevat de klacht dat de rechtbank onder 2.11 van de vaststaande feiten heeft opgenomen dat uit de bij de Aon opgevraagde informatie blijkt dat er drie schadevoorvallen met het motorschip zijn geweest. Dit is niet juist aldus [appellanten], want uit de opgevraagde staat blijkt dat er vijf schades zijn gemeld. Het hof overweegt dat dit op zichzelf genomen juist is, maar dat het in deze alleen gaat om de gemelde schades die onder de dekking van de verzekering vielen en die tot uitkering zijn gekomen. Dit geldt voor drie van de vijf gemelde voorvallen. Voorts geldt ook hier dat het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld en op dit punt heeft aangescherpt, zodat de grief tevergeefs wordt voorgedragen.
5.3
De
grieven III en VIkomen er in de kern op neer (1) dat Ippel Dredging de verzekeraar, Reaal, had kunnen en moeten aanspreken tot uitkering van de schade op grond van de verzekeringsovereenkomst, (2) dat Reaal tot uitkering verplicht was en (3) dat het causaal verband tussen de gestelde fout van [appellanten] en de schade ontbreekt. Alvorens op deze grieven in te gaan zal het hof, als meest verstrekkend, de grieven IV en V bespreken.
5.4
De
grieven IV en Vbetreffen de kern van de zaak. Zij richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] zijn tekort geschoten in de zorgplicht die zij als assurantietussenpersoon tegenover Ippel Dredging dienen te betrachten en dat zij dientengevolge gehouden zijn de daaruit voor Ippel Dredging voortvloeiende schade aan haar te vergoeden.
5.5
Vooropgesteld wordt dat de overeenkomst tussen Ippel Dredging en [appellanten] er een van opdracht betreft waarop de artikelen 6:400 BW e.v. van toepassing zijn. Artikel 6:401 BW bepaalt dat de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen. Uit de arresten van de Hoge Raad van 22 november 1996,
LJN ZC2205en HR 10 januari 2003,
LJN AF 0122volgt als hoofdregel dat een assurantietussenpersoon bij de uitoefening van zijn beroep tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht en dat deze zorg meebrengt dat hij aan de verzekeraar voldoende inlichtingen verschaft om deze ervan te weerhouden een beroep op verzwijging te doen.
Ippel Dredging stelt dat [appellanten] in die zorg zijn tekort geschoten.
5.6
Het hof overweegt dienaangaande dat, indien komt vast te staan dat [appellanten] op het moment dat zij, tezamen met Ippel Dredging in de persoon van [A] het vragenformulier invulden, van het schadeverleden op de hoogte zou zijn geweest doch zulks onvermeld hebben gelaten door de vraag
"Heeft u of een van de belanghebbenden in het afgelopen jaar en de vijf voorafgaande jaren schade met betrekking tot de aangevraagde dekkingen gehad?,met "nee" te beantwoorden, ernstig in hun zorgplicht zouden zijn tekortgeschoten, nu een redelijk bekwame en redelijk handelende assurantietussenpersoon behoort te begrijpen dat onjuiste mededelingen de verzekeraar ervan zullen (kunnen) weerhouden tot uitkering van de schade over te gaan wegens schending van de mededelingsplicht als neergelegd in artikel 7: 928 BW.
Indien echter [appellanten] niet van het schadeverleden op de hoogte waren, zoals door [appellanten] is betoogd, en het aanvraagformulier door [appellant 2] is ingevuld nadat hij de vragen aan [A] (Ippel Dredging) had voorgelezen en deze daarop ontkennend heeft geantwoord en vervolgens zijn handtekening onder het formulier heeft gezet, ziet het hof zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet in waarom [appellanten], in de persoon van [appellant 2], aan de door [A] gegeven antwoorden had moeten twijfelen en had moeten doorvragen dan wel nader inlichtingen had moeten inwinnen. Dit te meer nu [appellanten] stellen dat [appellant 2] [A] heeft gewezen op het belang van correcte beantwoording van de vragen. Doorslaggevend voor de zorgplicht van een tussenpersoon is een concrete aanleiding voor de laatste om actie te ondernemen. De concrete omstandigheid dat, naar [appellanten] wisten, [A] sinds mei 2009 Ippel Dredging had overgenomen, acht het hof onvoldoende aanleiding om te oordelen dat [appellanten] hadden moeten twijfelen aan de antwoorden van [A] en hadden moeten doorvragen.
5.7
Het voorgaande zou slechts dan anders zijn indien zou moeten worden aangenomen dat op de assurantietussenpersoon te allen tijde een zelfstandige onderzoeksplicht rust met betrekking tot het schadeverleden van de (potentiële) verzekerde. Voor een dergelijk vergaande opvatting is echter geen steun te vinden in het recht. De reikwijdte van de zorgplicht is immers afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij als uitgangspunt kan gelden dat de assurantietussenpersoon in het algemeen mag afgaan op de door zijn opdrachtgever verstrekte inlichtingen.
5.8
Grief IVonder A betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar oordeel dat [appellanten] in hun zorgplicht zijn tekortgeschoten heeft gebaseerd op het feit dat [appellant 2] in ieder geval van één schadevoorval, de diefstal in 2009, op de hoogte was ten tijde van het invullen van het schadeformulier. [appellanten] hebben in subgrief IV A gemotiveerd onderbouwd dat zij in het geheel niet van enig schadevoorval op de hoogte waren. Ippel Dredging heeft dit bij memorie van antwoord niet weersproken. Daarmee staat vast dat [appellanten] niet van de voorgaande schades op de hoogte waren. De grief is op dit onderdeel derhalve terecht voorgedragen.
5.9
Met het slagen van de subgrief ontvalt - gelet op de rechtsoverwegingen 5.3 tot en
met 5.7 - de grond voor het oordeel dat [appellanten] in hun zorgplicht zijn tekortgeschoten.
De overige grieven behoeven bij die stand van zaken bij gebrek aan belang geen bespreking meer.
5.1
Door het slagen van de grief van [appellanten] brengt de devolutieve werking van het hoger beroep met zich dat de niet behandelde of verworpen en niet prijsgegeven stellingen van Ippel Dredging in eerste aanleg, voorzover niet al besproken in het voorgaande, thans nog beoordeeld moeten worden.
5.11
In eerste aanleg heeft Ippel Dredging nog gesteld dat [appellanten] tevens een fout hebben gemaakt door "er niet bovenop te zitten dat de polis werd opgemaakt en het schip veertien dagen onverzekerd is geweest." Nu Ippel Dredging aan dit verwijt geen concrete vordering verbindt, kan het hof daaraan reeds om die reden voorbij gaan. Daarenboven merkt het hof op dat dit verwijt in geen enkel verband staat met de gestelde schade als gevolg van het niet uitkeren door Reaal, dat immers uitsluitend is gebaseerd op verzwijging, althans heeft Ippel daarover geen uitleg gegeven, zoals wel op haar weg had gelegen.
Slotsom
Grief IV slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Het ingevolge dit vonnis door [appellanten] aan Ippel Dredging B.V. betaalde bedrag van € 109.724,56 dient aan [appellanten] te worden terugbetaald. Ippel Dredging B.V. zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Deze worden begroot op € 2.530,-- voor verschotten en € 2.842,-- voor salaris van de advocaat
(2 punten, tarief V à € 1.421,--) voor de eerste aanleg en op € 4.912,17 aan verschotten en
€ 2.632,-- voor salaris van de advocaat (1 punt, tarief V) voor het hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 18 juli 2012;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van Ippel Dredging B.V. af;
veroordeelt Ippel Dredging B.V. tot terugbetaling aan [appellanten] van het bedrag van
€ 109.724,56 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2012 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Ippel Dredging B.V. in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellanten] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 2.842,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 2.530,-- voor verschotten, en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.632,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 4.912,17 voor verschotten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2012 tot de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte vernietiging en veroordelingen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. K.M. Makkinga en mr. R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 oktober 2013.