ECLI:NL:GHARL:2013:7769

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
200.123.578-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemer aansprakelijk voor gevolgschade zonder ingebrekestelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2013, staat de aansprakelijkheid van een aannemer centraal. De appellant, een aannemer, had in 2005 in opdracht van de geïntimeerde, een verbouwing uitgevoerd in een huurpand. In januari 2009 ontdekte de geïntimeerde waterschade, veroorzaakt door gebreken in de aanleg van een afvoersysteem door de aannemer. De geïntimeerde stelde de aannemer aansprakelijk voor de schade, die in totaal € 17.493,16 bedroeg, waarvan een deel door verzekeraars was vergoed. De geïntimeerde vorderde het resterende bedrag van € 2.625,79 van de aannemer.

In eerste aanleg werd de vordering van de geïntimeerde toegewezen, maar de aannemer stelde dat hij niet in gebreke was gesteld en dat de geïntimeerde hem niet de kans had gegeven om de schade te herstellen. Het hof oordeelde echter dat de aannemer aansprakelijk was voor de gevolgschade, ongeacht of hij in gebreke was gesteld. Het hof verwees naar artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat iedere toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis leidt tot schadevergoeding, zonder dat verzuim vereist is als de nakoming blijvend onmogelijk is.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de aannemer in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt dat een schuldenaar niet kan ontsnappen aan zijn verplichtingen door te stellen dat de schuldeiser hem niet de kans heeft gegeven om de schade te herstellen. Dit arrest is van belang voor de aansprakelijkheid van aannemers en de voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden gevorderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.123.578/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 478357 CV 09-17447)
arrest van de tweede kamer van 15 oktober 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.S. Lassche, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P. Bosma, kantoorhoudend te Zeewolde.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 24 februari 2010 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 mei 2010,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van geïntimeerde af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties".

3.De beoordeling

De feiten
3.1
Als gesteld en niet weersproken staat tussen partijen vast dat [appellant] in 2005 in opdracht van [geïntimeerde] een inpandige verbouwing heeft uitgevoerd in het huurpand van [geïntimeerde] op het adres [adres]. De werkzaamheden hielden onder meer in het plaatsen van een scheidingswand en het aanleggen van een waterafvoer. In januari 2009 ontdekte [geïntimeerde] dat er waterschade was opgetreden in het pand. Onderzoek wees uit dat bij de aanleg door [appellant] van een uitstortgootsteen een verbindingsstuk van een afvoerpijp niet was verlijmd en dat een pvc-koppeling in de scheidingswand niet was verlijmd. Als gevolg van die gebreken heeft er gedurende lange tijd lekkage plaatsgevonden waardoor de scheidingswand is volgezogen met water en vloerbedekking onherstelbaar is beschadigd. Na ontdekking van de schade heeft [geïntimeerde] dit bij [appellant] gemeld, die ter plaatse is komen kijken. [geïntimeerde] heeft [appellant] bij brief van 4 februari 2009 aansprakelijk gesteld. Van de totale schade ad € 17.493,16 is € 15.286,60 door de verzekeraars van [geïntimeerde] vergoed.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.2
[geïntimeerde] vordert van [appellant] betaling van het niet door de verzekeraars vergoede gedeelte van zijn schade ten bedrage van € 2.625,79 inclusief btw, vermeerderd met rente en kosten. Daartoe stelt hij dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en gehouden is de daardoor ontstane schade te vergoeden. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, met dien verstande dat de hoofdsom exclusief btw is toegewezen (€ 2.206,56) en de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is afgewezen.
De bespreking van de grief
3.3
De enige grief klaagt over de verwerping van het verweer van [appellant] dat [geïntimeerde] hem niet in de gelegenheid heeft gesteld zelf de schade te herstellen en dat hij niet in gebreke is gesteld.
3.4
Naar het oordeel van het hof wordt in de toelichting op de grief niets steekhoudends aangevoerd tegen rechtsoverweging 8 van het bestreden vonnis. Het hof maakt het aldaar overwogene tot zijn oordeel en voegt daar het volgende aan toe. [appellant] miskent met zijn grief dat iedere toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht tot schadevergoeding en dat voor zover de nakoming blijvend onmogelijk is geworden hiervoor geen verzuim is vereist (artikel 6:74 BW). Ten aanzien van gevolgschade als de onderhavige heeft te gelden dat deze niet ongedaan wordt gemaakt door herstel van de ondeugdelijke prestatie. In zoverre is de nakoming blijvend onmogelijk en is geen verzuim vereist. Zie HR 4-2-2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4732, NJ 2000, 258 [namen]. Ook overigens is de schuldeiser in beginsel niet gehouden de door hem geleden gevolgschade door de tekortschietende schuldenaar te laten herstellen. Onder omstandigheden kan sprake zijn van eigen schuld indien de schuldeiser kostbaar herstel door een derde laat uitvoeren terwijl de schuldenaar kwalitatief gelijkwaardig doch goedkoper herstel heeft aangeboden. Gesteld noch gebleken is dat die situatie zich hier heeft voorgedaan.
De slotsom.
3.5
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van
[appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (wat betreft het aan de zijde van [geïntimeerde] te liquideren salaris van de advocaat te begroten op 1 punt in tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 263,- aan verschotten en € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.W. Zandbergen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 oktober 2013.