Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2013, staat de aansprakelijkheid van een aannemer centraal. De appellant, een aannemer, had in 2005 in opdracht van de geïntimeerde, een verbouwing uitgevoerd in een huurpand. In januari 2009 ontdekte de geïntimeerde waterschade, veroorzaakt door gebreken in de aanleg van een afvoersysteem door de aannemer. De geïntimeerde stelde de aannemer aansprakelijk voor de schade, die in totaal € 17.493,16 bedroeg, waarvan een deel door verzekeraars was vergoed. De geïntimeerde vorderde het resterende bedrag van € 2.625,79 van de aannemer.
In eerste aanleg werd de vordering van de geïntimeerde toegewezen, maar de aannemer stelde dat hij niet in gebreke was gesteld en dat de geïntimeerde hem niet de kans had gegeven om de schade te herstellen. Het hof oordeelde echter dat de aannemer aansprakelijk was voor de gevolgschade, ongeacht of hij in gebreke was gesteld. Het hof verwees naar artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat iedere toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis leidt tot schadevergoeding, zonder dat verzuim vereist is als de nakoming blijvend onmogelijk is.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de aannemer in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt dat een schuldenaar niet kan ontsnappen aan zijn verplichtingen door te stellen dat de schuldeiser hem niet de kans heeft gegeven om de schade te herstellen. Dit arrest is van belang voor de aansprakelijkheid van aannemers en de voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden gevorderd.