ECLI:NL:GHARL:2013:7755

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
200.088.928-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over vergoeding van exploitatiekosten tussen parkbeheerder en bungalow-eigenaren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen een parkbeheerder en de eigenaren van bungalows op het park over de vergoeding van diverse exploitatiekosten. De eigenaren waren niet gebonden aan de inhoud van de exploitatiekosten, maar de vordering van de parkbeheerder was toewijsbaar op basis van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof oordeelde dat alleen daadwerkelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten voor de tennisbaan werden niet vergoed, omdat de beheerder de eigenaren de toegang tot deze faciliteit had ontzegd.

Het hof nam het tussenarrest van 4 december 2012 over en behandelde de grieven van de appellante. De hoofdvordering was gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, waarbij het hof bepaalde dat de eigenaren niet vrijstonden om slechts een gedeelte van de diensten te ontvangen. De redelijkheid en billijkheid vereisten dat de eigenaren de volledige exploitatievergoeding verschuldigd waren, ongeacht hun feitelijke gebruik van de diensten.

De appellante voerde aan dat de eigenaren ondanks de ontzegging van toegang tot bepaalde voorzieningen toch gebruik hadden gemaakt van deze voorzieningen. Het hof oordeelde dat voor toewijzing van een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking vereist is dat de gedaagden daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de voorzieningen. Het hof kwam tot de conclusie dat de eigenaren wel verrijkt waren door het gebruik van de parkeerplaats, maar niet door het gebruik van de tennisbaan.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de vordering van de appellante gedeeltelijk toewijsbaar was en bepaalde het hof de bedragen die de eigenaren aan de appellante dienden te betalen, inclusief wettelijke rente. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank, maar vernietigde de beslissing van de rechtbank voor zover deze de vordering van de appellante had afgewezen. De proceskosten werden verdeeld, waarbij de appellante in de helft van de kosten van de gedaagden werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.088.926/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 139485 / HA ZA 07-1512)
arrest van de eerste kamer van 15 oktober 2013
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te Steenwijk,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. R.G. Degenaar, kantoorhoudend te Gorinchem,
tegen

1.[geïntimeerden]

alsmede in de zaak met zaaknummer 200.088.928/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad: 139486 / HA ZA 07-1513)
van
[appellante],
gevestigd te Steenwijk,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
,advocaat: mr. R.G. Degenaar, kantoorhoudend te Gorinchem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. N.N. Boonstra, kantoorhoudend te Joure.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 december 2012 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Op 10 april 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden ten overstaan van de door het hof in genoemd tussenarrest benoemde raadsheer-commissaris. De raadsheer-commissaris heeft bij gelegenheid van die comparitie aangegeven geen deel te zullen uitmaken van de kamer die arrest zal wijzen. Om die reden zal arrest worden gewezen door een kamer waarvan de raadsheer-commissaris geen deel meer uitmaakt.
1.2
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof stelt bij de bespreking van de grieven voorop dat als grondslag van de hoofdvordering thans alleen nog aan de orde is de ongerechtvaardigde verrijking. Dienaangaande neemt het hof, net als het hof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden in zijn arrest van 2 oktober 2012 in de zaak tussen [appellante] en [partij X] (zaaknummer 200.050.844/01) bepaalde overwegingen van het hof Arnhem in de zaak tussen [partij Y] en [appellante] (zaaknummer 104.002.503) tot uitgangspunt. Daarbij gaat het onder meer om rechtsoverwegingen 2.6 en 2.7 van het eindarrest in laatstgenoemde zaak van 9 september 2008 en rechtsoverweging 4.22 van het tussenarrest van 27 november 2007 in die zaak, inclusief de daarbij door het hof kennelijk tot de zijne gemaakte gedeelten van rechtsoverweging 3.1.5 van het vonnis van de rechtbank van 15 februari 2006 in die zaak. Aldus geldt het volgende.
2.2
Voor zover [appellante] diensten heeft verricht ter zake van de exploitatie van het park zoals hier aan de orde, die zij niet op contractuele grondslag in rekening kan brengen bij de individuele bungaloweigenaars, is zij verarmd. Voor zover [geïntimeerden] en [geïntimeerde] hebben geprofiteerd van die verrichte diensten, zijn zij verrijkt. De verrijking is ongerechtvaardigd, nu [geïntimeerden] en [geïntimeerde] over de periode tot april 2004 voor diezelfde diensten – die toen door een ander werden verricht – een vergoeding verschuldigd waren uit hoofde van een exploitatieovereenkomst (welke vergoeding daarin deels wél uitdrukkelijk en voor het overige – ten aanzien van het doorleveren van water en elektra – niet uitdrukkelijk was voorzien) en nu niet blijkt van enige reden waarom zij zonder vergoeding van die diensten mochten blijven profiteren.
2.3
Bij de beantwoording van de vraag in hoeverre [geïntimeerden] en [geïntimeerde] geacht moeten worden te hebben geprofiteerd van de verrichte diensten, komt mede belang toe, ingevolge de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, aan de inhoud van de voornoemde exploitatieovereenkomst. Tot die inhoud behoort dat het [geïntimeerden] en [geïntimeerde] niet vrijstond eenzijdig ervoor te kiezen slechts een gedeelte van de diensten aangaande de collectieve voorzieningen te ontvangen, bijv. slechts die diensten waarvan zij feitelijk gebruik maakten of wensten te maken. Een bevoegdheid tot gedeeltelijk niet ontvangen zou in strijd zijn met de ratio van het desbetreffende kettingbeding in de exploitatieovereenkomst, te weten dat de afzonderlijke delen van het park alleen kunnen functioneren indien en zolang het geheel functioneert en bekostigd wordt. Daarmee strookt dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde] over de periode tot april 2004 de volledige exploitatievergoeding verschuldigd waren, zonder dat werd gedifferentieerd tussen diensten waarvan [geïntimeerden] en [geïntimeerde] meer, minder of geen feitelijk gebruik maakten of nut hadden.
2.4
De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat het [geïntimeerden] en [geïntimeerde] ook met betrekking tot de periode vanaf april 2004 niet vrij stond naar eigen believen te bepalen dat zij sommige van deze diensten niet of slechts ten dele zouden afnemen. De bungalows van [geïntimeerden] en [geïntimeerde] maken deel uit van het park en [geïntimeerden] en [geïntimeerde] hebben van meet af aan geweten dat tot het park ook collectieve voorzieningen behoren en dat zij zich niet eenzijdig konden onttrekken aan het ontvangen van sommige van de dienaangaande door de exploitant verrichte diensten. Ook gezien de aard van het park moet worden aangenomen dat de diensten aangaande de collectieve voorzieningen gemeenschappelijk door onder meer alle bungaloweigenaren werden ontvangen en dat aan een individuele bungaloweigenaar niet de bevoegdheid toekwam daarvan eenzijdig af te wijken.
2.5
Het voorgaande brengt tevens mee dat in dit verband betekenis toekomt aan de concrete bedragen van de vergoeding die [geïntimeerden] en [geïntimeerde] over de periode tot april 2004 voor de onderscheidene diensten contractueel verschuldigd waren. Dat betekent intussen nog niet dat uit die concrete bedragen steeds zonder meer kan worden afgeleid tot welk bedrag [geïntimeerden] en [geïntimeerde] de op grond van ongerechtvaardigde verrijking begrote schade van [appellante] hebben te vergoeden. Uitgangspunt is immers dat deze schade concreet dient te worden begroot.
2.6
Met
grief Ikomt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde] slechts gehouden zijn tot 1 maart 2005 voor de centrumvoorzieningen te betalen, nu [appellante] in een brief van 21 februari 2005 heeft meegedeeld dat vanaf die datum de dienstverlening met betrekking tot de briefservice, CAI, het gebruik van het zwembad en parkeren niet meer aan hen wordt verstrekt. [appellante] stelt dat zij in genoemde brief gebruik heeft gemaakt van een haar toekomend opschortingsrecht nadat een aantal bewoners, waaronder [geïntimeerden] en [geïntimeerde], te kennen hadden gegeven slechts in beperkte mate aan hun (in de visie van [appellante] bestaande) betalingsverplichtingen te willen voldoen. Wanneer een individuele bungaloweigenaar slechts gedeeltelijk aan zijn betalingsverplichting voldoet, brengen de redelijkheid en billijkheid met zich mee dat [appellante] de levering van diensten gedeeltelijk mag staken. Zou dat anders zijn dan zou indirect het cafetariamodel toch van toepassing zijn, aldus [appellante].
2.7
Het betoog van [appellante] ziet eraan voorbij dat de vordering van [appellante] gebaseerd is op ongerechtvaardigde verrijking en niet op een contractuele relatie tussen partijen. Voor toewijzing van een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking is in elk geval vereist dat degene van wie betaling wordt gevorderd is verrijkt. Met het aan [geïntimeerden] en [geïntimeerde] ontzeggen van het gebruik van bepaalde voorzieningen, heeft [appellante] beoogd dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde] ten aanzien van (het gebruik van) die voorzieningen niet zouden worden verrijkt. Daarmee heeft zij tevens bewerkstelligd dat aan een van de vereisten voor toewijzing van een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking niet kon worden voldaan. Indien daardoor toch een situatie is ontstaan die vergelijkbaar is met het cafetariamodel, is dat het gevolg van de keuze van [appellante] om de weigering van [geïntimeerden] en [geïntimeerde] tot betaling te beantwoorden met een ontzegging van hen tot het gebruik van de desbetreffende voorzieningen.
2.8
[appellante] heeft verder aangevoerd dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde] ondanks de ontzegging van de toegang toch gebruik hebben kunnen maken van de tennisbaan en het parkeerterrein. Dat zij gebruik hebben kunnen maken van genoemde voorzieningen, is onvoldoende voor de conclusie dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde] zijn verrijkt. Daartoe is noodzakelijk dat zij de voorzieningen daadwerkelijk hebben gebruikt. Volgens [appellante] hebben [geïntimeerden] en [geïntimeerde] daadwerkelijk gebruik gemaakt van de parkeerplaats. Volgens haar kunnen zij hun auto ook niet bij hun bungalow parkeren. [geïntimeerden] en [geïntimeerde] hebben niet aangegeven waar zij hun auto hebben geparkeerd en aldus de stelling van [appellante] dat zij gebruik zijn blijven maken van het parkeerterrein niet gemotiveerd weersproken. Ten aanzien van het gebruik van de parkeerplaats zijn ze dan ook wel verrijkt.
2.9
Het hof acht, anders dan de rechtbank, de post bijdrage centrumvoorziening vanaf maart 2005 tot en met januari 2010 toewijsbaar voor het gedeelte dat aan het parkeerterrein valt toe te rekenen. Net als in de hiervoor vermelde zaak tussen [appellante] en [partij X] zal het hof dit gedeelte begroten op 1/3 deel van het bedrag aan bijdrage centrumvoorziening dat toewijsbaar is tot 1 maart 2005 (incl. indexering te weten € 15,91 per maand voor 2005, € 16,15 voor 2005, € 16,41 voor 2007, € 16,78 voor 2008, € 17,15 voor 2009 en januari 2010). In totaal betreft het een bedrag van € 974,13.
2.1
De grief slaagt gedeeltelijk. Nu het hof op basis van de bekende gegevens de bijdrage zelf kan vaststellen, kan bewijslevering achterwege blijven.
2.11
Met
grief IIbetoogt [appellante] dat de rechtbank zich bij de vaststelling van de door [geïntimeerden] en [geïntimeerde] aan [appellante] te betalen bedragen ten onrechte heeft laten leiden door het eindarrest van het hof in de zaak [partij Y]. De grief berust op een verkeerde lezing van de vonnissen van de rechtbank. In de in de grief aangehaalde rechtsoverweging 2.6 heeft de rechtbank overwogen dat zij voor wat betreft de toe te wijzen bedragen voor de diverse posten het eindarrest van het hof in de zaak [partij Y] tot leidraad zal nemen en dat de rechtbank de punten zal bespreken waarvan partijen menen dat daarvan dient te worden afgeweken. De rechtbank heeft zich dan ook niet laten leiden door de in het eindarrest vermelde bedragen, maar zij heeft deze bedragen slechts tot leidraad genomen en zich daarbij de mogelijkheid voorbehouden om, gelet op wat partijen zouden aanvoeren, van de door het hof gehanteerde bedragen af te wijken.
2.12
De grief faalt.
2.13
Met
grief IIIkomt [appellante] op tegen de door de rechtbank voor de post bijdrage onderhoudsfonds gehanteerde bedragen. Het hof stelt op basis van het door [appellante] verstrekte overzicht vast dat met de post bijdrage onderhoudsfonds uitgaven aan onderhoud worden gefinancierd en een reserve wordt gevormd. De in de jaren 2005 tot en met januari 2010 opgebouwde reserve bedraagt ruim € 26.750,- ongeveer € 750,00 per bungalow, uitgaande van 35 bungalows waarvan de eigenaars betaald hebben. Dat is een bedrag van
€ 150,- per bungalow per jaar. Wanneer bij dit bedrag wordt opgeteld hetgeen de niet betalende eigenaren van de andere bungalows op grond van de door de rechtbank gewezen vonnissen verschuldigd zijn (globaal € 180,00 per jaar per bungalow over de jaren 2005 tot en met 2009), zal het gereserveerde bedrag uitkomen op € 175,00 à € 180,00 per bungalow per jaar. Dat bedrag is gelijk aan het verschil tussen het door de rechtbank toegewezen en door [appellante] gevorderde bedrag. Welbeschouwd maakt [appellante] dan ook aanspraak op het deel van de post bijdrage onderhoudsfonds dat bestemd is voor het vormen van een reserve. Niet voor niets gaat [appellante] in de toelichting op de grief ook in op de noodzaak van een reservering. [geïntimeerden] en [geïntimeerde] betwisten die noodzaak. Wat daar ook van zij, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [appellante] wordt verarmd doordat [geïntimeerden] en [geïntimeerde] niet bijdragen aan een reservering. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] gehouden is de ontbrekende bijdrage van [geïntimeerden] en [geïntimeerde] aan te vullen. Het hof laat nog daar dat indien [appellante] in de toekomst gehouden is uitgaven aan onderhoud te doen die niet kunnen worden gefinancierd uit de reserve het haar vrij staat deze uitgaven in rekening te brengen bij de eigenaren van de bungalows, zodat niet valt in te zien dat die verarming zich in de toekomst zal voordoen, zeker niet nu uit de stellingen van partijen volgt dat de onderhoudsverplichting thans is overgenomen door de nieuwe Vereniging van Park eigenaren.
2.14
De grief faalt dan ook. Nu niet is onderbouwd dat van verarming sprake is geweest, kan bewijslevering betreffende de omvang van de post bijdrage onderhoudsfonds achterwege blijven.
2.15
Grief IVbetreft de beslissing van de rechtbank betreffende de bijdrage container/vuilverwerking. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is uitgegaan van de werkelijk door haar gemaakte kosten. Volgens [appellante] hebben deze kosten in de jaren 2004 tot en met 2007 aanmerkelijk meer bedragen dan de door de rechtbank gehanteerde bedragen. Vanaf 2008 is de rechtbank uitgegaan van een te hoog bedrag. Per saldo heeft de rechtbank de post bijdrage container/vuilverwerking echter op een te laag bedrag vastgesteld, aldus [appellante].
2.16
Indien de grief van [appellante] tegen de door de rechtbank toegewezen bedragen zou slagen, dient het hof op grond van de devolutieve werking van het appel de verworpen of niet door de rechtbank besproken verweren van [geïntimeerden] en [geïntimeerde] tegen de vordering van [appellante] te behandelen. Het hof ziet reden om dat eerst te doen.
2.17
[appellante] heeft terecht aangevoerd dat de werkelijk door haar gemaakte kosten doorslaggevend zijn. [geïntimeerden] en [geïntimeerde] lijken het daar ook mee eens te zijn. Partijen verschillen echter over de omvang van de werkelijk gemaakte kosten, althans voor wat betreft de periode tot 1 januari 2008. Tot die tijd werd geen onderscheid gemaakt tussen de kosten van het afval van de bungalows en van het op het terrein aanwezige hotel. De kosten werden bij elkaar opgeteld en door [appellante] toegerekend aan enerzijds de bungalows en anderzijds het hotel. In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] en [geïntimeerde] in de conclusie van antwoord aan de hand van de door [appellante] overgelegde facturen betreffende het jaar 2006 uitvoerig toegelicht dat en waarom de door [appellante] toegepaste verdeelsleutel onjuist is. Het hof stelt vast dat [appellante] noch in eerste aanleg noch in hoger beroep inhoudelijk op de kritiek van [geïntimeerden] en [geïntimeerde] is ingegaan. Zij heeft deze kritiek dan ook niet weerlegd en daarmee haar stelling dat zij de werkelijke kosten in rekening heeft gebracht onvoldoende onderbouwd. Voor zover zij meer vordert dan door de rechtbank is toegewezen, is deze vordering bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing niet toewijsbaar.
2.18
De grief faalt. Nu [appellante] in haar stelplicht is tekortgeschoten, is bewijslevering niet aan de orde.
2.19
Grief Vbetreft de post groenvoorziening. De rechtbank heeft deze post voor de jaren 2004 tot en met 2006 op € 16,- per maand vastgesteld, voor de jaren 2007 en 2008 op € 17,- per maand en voor het jaar 2009 en januari 2010 op € 7,- per maand. Volgens [appellante] zijn deze bedragen (veel) te laag. Wanneer wordt uitgegaan van de werkelijke kosten, hetgeen [appellante] heeft gedaan, moet de maandelijkse bijdrage op € 22,66 voor 2004, € 21,56 voor 2005, € 24,11 voor 2006, € 20,18 voor 2007, € 39,36 voor 2008 en € 9,64 voor 2009 en januari 2010 worden gesteld, aldus [appellante].
2.2
Ook bij de bespreking van deze grief zal het hof, in het kader van de devolutieve werking van het appel, in aanmerking nemen wat [geïntimeerden] en [geïntimeerde] in eerste aanleg ten verwere hebben aangevoerd tegen de vordering van [appellante] op het punt van de groenvoorziening.
2.21
[geïntimeerden] en [geïntimeerde] hebben er allereerst op gewezen dat [appellante] over 2004 aanspraak maakt op betaling van een bedrag van € 22,64 per maand, terwijl aan een medebewoner van het park (de heer [betrokkene]) over dat jaar € 203,87 ( € 16,99 per maand) in rekening is gebracht. Dat bedrag is voor de post groenvoorziening ook vermeld op de afrekening over 2004. [appellante] heeft dit verschil niet toegelicht, zodat het hof voor 2004 zal uitgaan van maximaal € 16,99 per maand.
2.22
[geïntimeerden] en [geïntimeerde] hebben verder aangevoerd dat [appellante] met ingang van 2005 aan de eigenaren van de bungalows de gelegenheid heeft geboden zelf te voorzien in het onderhoud van de privé tuin. Zij stellen dat zij op dit aanbod zijn ingegaan. [geïntimeerden] en [geïntimeerde] verwijzen naar een brief van [appellante] van 5 januari 2005. In deze brief is onder meer het volgende geschreven:
"Een aantal eigenaren hebben hun tuinen veel aangepast. Hierdoor is het onderhoud van deze tuinen zeer bewerkelijk en een aantal eigenaren willen niet dat er door het bedrijf onderhoud wordt gepleegd. ik wil dan ook voorstellen bij de betreffende bungalows het onderhoud van de privé tuinen met ingang van 01-01-05 te beëindigen.
Dit betreft de bungalows:
(…) 44 (…) 47 (…) totaal 27 stuks.
Desgewenst kunnen deze bungalows zelf een onderhoudscontract regelen met de tuinman.
Ik stel voor het voorschot aan de groenvoorziening van deze bungalows waar geen privé tuin wordt onderhouden te verlagen tot € 160,00 (voorschot) per jaar. dit bedrag betreft dan uitsluitend het onderhoud van de algemene groenvoorzieningen. (…)"
De in de brief genoemde bungalows met nummer 44 en 47 zijn de bungalows van respectievelijk [geïntimeerden] en [geïntimeerde], die stellen dat zij het onderhoud aan hun privétuin zelf hebben verricht.
2.23
[appellante] heeft niet gesteld dat zij ook na 1 januari 2005 nog onderhoud heeft laten uitvoeren aan de privétuinen van [geïntimeerden] en van [geïntimeerde]. Evenmin heeft zij gesteld dat in de jaren 2005 tot en met 2008 bij [geïntimeerden] en [geïntimeerde] alleen de kosten van onderhoud van het gezamenlijke groen in rekening zijn gebracht. Dat betekent dat ervan dient te worden uitgegaan dat [appellante] over genoemde jaren ook de kosten van privéonderhoud van de tuinen van ongeveer de helft van de bungalows - de bungalows waarvan het onderhoud van de privétuinen nog wel door [appellante] werd verricht - in rekening heeft gebracht bij alle eigenaren van de bungalows, waaronder [geïntimeerden] en [geïntimeerde]. [appellante] heeft niet toegelicht waarom zij, in afwijking van het door haar in de brief van 5 januari 2005 geformuleerde voorstel, het onderhoud van de privétuinen van de bungalows toch heeft omgeslagen over alle eigenaren, ook over de eigenaren die zelf conform het voorstel in het onderhoud van hun privétuin hebben voorzien. Aldus heeft zij de stelling van [geïntimeerden] en [geïntimeerde], dat zij ten onrechte ook worden belast met het onderhoud van de privétuinen van andere bungalows, onvoldoende weersproken. Wanneer in aanmerking wordt genomen dat met de onderhoudskosten van alleen het gezamenlijke groen volgens de opgave van [appellante] in 2009 een bedrag gemoeid was van € 9,64 per maand en [appellante] zelf in 2005 een voorschot van € 160,00 per jaar voorstelde, heeft de rechtbank door in de jaren 2005 tot en met 2008 uit te gaan van € 16,00 en € 17,00 per maand te hoge bedragen vastgesteld. Indien door de rechtbank voor de jaren 2004 en 2009 te lage bedragen zouden zijn vastgesteld, zoals [appellante] betoogt, wordt dat (ruimschoots) gecompenseerd door de in de jaren 2005 tot en met 2008 vastgestelde bedragen, zeker wanneer in aanmerking wordt genomen dat de vergoeding over 2004 niet meer dan € 16,99 per maand kan bedragen.
2.24
De slotsom is dat de door de rechtbank vastgestelde bedragen per saldo niet te laag zijn. De grief faalt dan ook. De overige bezwaren van [geïntimeerden] en [geïntimeerde] tegen de hoogte van de in rekening gebrachte kosten voor de groenverzoening kunnen verder onbesproken blijven.
2.25
Grief VIheeft naast de andere grieven slechts beperkte zelfstandige betekenis. Met de grief betoogt [appellante] dat de rechtbank haar vordering tegen [geïntimeerden] heeft toegewezen tot een te laag bedrag en die tegen [geïntimeerde] heeft afgewezen. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat de beslissing van de rechtbank dient te worden gecorrigeerd met een bedrag van € 974,13 ten gunste van [appellante]. Voor de vordering op [geïntimeerde] betekent dit dat deze toewijsbaar is tot een bedrag van € 974,13 -/- € 115,02 (het door de rechtbank berekende bedrag dat [geïntimeerde] teveel betaald heeft) = € 859,11. De vordering op [geïntimeerden] is toewijsbaar tot een bedrag van € 2.083,79 (het door de rechtbank toegewezen bedrag) + € 974,13 = € 3.057,92.
2.26
De rechtbank heeft voor wat betreft de wettelijke rente een onderscheid gemaakt tussen termijnen verschuldigd voor en na oktober 2007. Voor de termijnen tot oktober 2007 geldt de ingangsdatum van 22 november 2007. Tegen dit onderscheid is niet gegriefd, zodat het hof daar ook van zal uitgaan. Van het bedrag van € 974,13 heeft € 500,59 betrekking op de periode van 1 maart 2005 tot 30 september 2007. Over dat bedrag is wettelijke rente verschuldigd vanaf 22 november 2007. Over de maandelijkse bedragen vanaf 1 oktober 2007 is de wettelijke rente verschuldigd over de bijdrage voor de desbetreffende maand (vanaf het einde van iedere maand (€ 16,41in 2007, € 16,78 in 2008 en € 17,15 in 2009 en januari 2010). Het hof zal dat in het dictum tot uitdrukking brengen.
2.27
De grief richt zich in de zaak met rolnummer 200.008.928/01 ook tegen de proceskostenveroordeling van [appellante]. [appellante] heeft een vordering van ruim € 4.800,-, vermeerderd met € 135,- per maand vanaf oktober 2007 ingesteld tegen [geïntimeerde]. Van dit bedrag is slechts een fractie toewijsbaar. [appellante] is in het geschil met [geïntimeerde] dan ook overwegend in het ongelijk gesteld. In zoverre faalt de grief.
2.28
De slotsom is dat het hof het eindvonnis van de rechtbank zal vernietigen en de tussenvonnissen zal bekrachtigen (het vonnis van 3 maart 2010, waartegen grief I zich keert, onder aanvulling van gronden) en opnieuw rechtdoende, beslissen overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen. In appel zijn beide partijen op onderdelen in het ongelijk gesteld. [appellante] is echter ruimschoots meer in het ongelijk gesteld dan [geïntimeerden] en [geïntimeerde], zodat het hof [appellante] zal veroordelen in de helft van de aan de zijde van [geïntimeerden] en [geïntimeerde] gevallen kosten (geliquideerd salaris van de advocaat: 0,5 punt, tarief I).

3.De beslissing:

Het gerechtshof:
in de zaak met rolnummer 200.008.926/01:
bekrachtigt (voor wat betreft het vonnis van 3 maart 2010 onder aanvulling van gronden) de vonnissen van 3 maart 2010 en 28 juli 2010;
vernietigt het vonnis van 22 september 2010, doch alleen voor zover in dat vonnis de vordering van [appellante] c.s. is toegewezen tot een bedrag van in hoofdsom € 2.083,79
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerden], hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 3.057,92, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.418,23 vanaf 22 november 2007 tot de dag van volledige betaling, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over de na oktober 2007 verschuldigde maandtermijnen, telkens vanaf de vervaldatum;
veroordeelt [appellante] in de helft van de aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten op € 142,- aan verschotten en op € 316,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis van 22 september 2010 voor het overige;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak met rolnummer 200.008.928/01:
bekrachtigt (voor wat betreft het vonnis van 3 maart 2010 onder aanvulling van gronden) de vonnissen van 3 maart 2010 en 28 juli 2010;
vernietigt het vonnis van 22 september 2010, doch alleen voor zover in dat vonnis de vordering van [appellante] c.s. geheel is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 859,11, vermeerderd met de wettelijke rente over € 500,59 vanaf 22 november 2007 tot de dag van volledige betaling, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over de na oktober 2007 verschuldigde maandtermijnen, telkens vanaf de vervaldatum;
veroordeelt [appellante] in de helft van de aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot de helft van deze kosten op € 142,- aan verschotten en op € 316,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis van 22 september 2010 voor het overige;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. H. de Hek en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
15 oktober 2013.