ECLI:NL:GHARL:2013:6823

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
200.090.368
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van een maatschap in haar vordering wegens gebrek aan rechtsbevoegdheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2013, staat de ontvankelijkheid van een maatschap in haar vordering centraal. De appellante, een maatschap naar burgerlijk recht, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin haar vordering werd afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de maatschap niet onder de juiste naam deelnam aan het rechtsverkeer, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de vordering.

De procedure in hoger beroep begon met een dagvaarding op 14 juni 2011, gevolgd door een memorie van grieven en een memorie van antwoord. Tijdens de pleidooien op 8 juli 2013 werd de zaak verder toegelicht. Het hof baseerde zich op de feiten zoals vastgesteld in eerdere vonnissen en de correspondentie tussen partijen. De kern van het geschil was of de appellante, die werkzaamheden had verricht in opdracht van de geïntimeerde, recht had op betaling van onbetaalde facturen.

Het hof concludeerde dat de appellante niet onder de naam waaronder zij procedeerde, deelnam aan het rechtsverkeer. Dit werd onderbouwd door de correspondentie en documenten die geen melding maakten van de appellante onder de juiste naam. Het hof oordeelde dat de verwarring omtrent de identiteit van de eisende partij niet was opgelost, en dat de appellante niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering. De kosten van het geding werden aan de appellante opgelegd, zowel voor de eerste aanleg als voor het hoger beroep.

Het arrest benadrukt de noodzaak voor maatschappen om duidelijk onder hun eigen naam aan het rechtsverkeer deel te nemen, en bevestigt de bestaande rechtspraak over de ontvankelijkheid van vorderingen door maatschappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.090.368
(zaaknummer rechtbank Zutphen 111060)
arrest van de eerste kamer van 17 september 2013
in de zaak van
de maatschap naar burgerlijk recht
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. L.I. Koenderman,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te[woonplaats], gemeente [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.H.M. Deppenbroek.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 9 juni 2010, 2 februari 2011 en 16 maart 2011 die de rechtbank Zutphen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 juni 2011,
- de memorie van grieven, met produkties,
- de memorie van antwoord, met produkties,
- een akte overlegging produkties van de kant van [appellante],
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities (alleen van de kant van [appellante]) d.d. 8 juli 2013.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het vonnis van 2 februari 2011.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in dit geding kort gezegd om het volgende. Advocaat mr.[naam] heeft werkzaamheden verricht in opdracht van [geïntimeerde]. Of [geïntimeerde] daarbij handelde voor zichzelf of als bestuurder van [een besloten vennootschap], is tussen partijen in geschil. [appellante] vordert in dit geding betaling van voor de werkzaamheden van mr. [naam] verzonden, maar door [geïntimeerde] en/of [een besloten vennootschap] niet (geheel) betaalde facturen, met rente en kosten. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Daartegen komt [appellante] in hoger beroep.
4.2
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] een nieuw verweer opgeworpen dat de ontvankelijkheid van [appellante] in haar vordering betreft, en daarom als eerste dient te worden besproken. [geïntimeerde] voert aan dat de maatschap [appellante] niet bestaat of bestond ten tijde van het verrichten van de werkzaamheden, althans niet onder die naam deelnam aan het rechtsverkeer. De appeldagvaarding is uitgebracht door een andere maatschap dan de destijds bestaande maatschap. Als de maatschap [appellante] al bestaan heeft, was deze ten tijde van de appeldagvaarding ontbonden/vereffend, althans nam zij niet (meer) deel aan het rechtsverkeer onder die naam.
4.3
Het hof stelt vast dat in de brieven en e-mailberichten die ten tijde en na de werkzaamheden van mr. [naam] tussen partijen zijn gewisseld, voor zover in dit geding overgelegd, steeds melding wordt gemaakt van[appellante]. In geen van die stukken wordt de naam [appellante] vermeld. De opdrachtbevestiging d.d. 1 december 2006 (die [geïntimeerde] ontkent te hebben ontvangen) en de latere brieven van mr. [naam] zijn gesteld op briefpapier van[appellante], en mr. [naam] ondertekende zijn e-mailberichten met: [naam] ,[appellante]. Uit die stukken blijkt dus niet dat [appellante] onder die naam deelnam aan het rechtsverkeer.
4.4
Uit de door [appellante] bij akte in het geding gebrachte stukken blijkt dat evenmin. Immers is in produkties 9 en 10 vermeld dat de maatschappen [appellante] en [appellante] handelen onder de naam[appellante]. Dat zij (tevens) onder hun eigen naam aan het rechtsverkeer deelnemen, blijkt daaruit niet, en blijkt ook niet uit enig ander stuk. Dat brengt mee dat [appellante] niet onder die naam kan procederen. Immers is vaste rechtspraak (sinds HR 5 november 1976, ECLI:NL:HR:1976:AB7103) dat een maatschap onder haar eigen naam kan procederen (slechts) in die gevallen waarin die maatschap op een voor derden duidelijk kenbare wijze onder die naam aan het rechtsverkeer deelneemt, en die regel geldt ook thans nog (HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013: BY7840).
4.5
Het voorgaande zou wellicht niet onoverkomelijk hoeven zijn, en niet tot niet-ontvankelijkheid hoeven leiden, als het in feite zou gaan om een en dezelfde maatschap, die verschillende namen voert. Dat doet zich hier echter niet voor. Uit produktie 9 van [appellante] blijkt immers dat de maatschappen [appellante] en[appellante] beide bestaan of hebben bestaan, en verschillende maatschappen zijn. Het hierboven onder 4.3 overwogene lijkt mee te brengen dat in dit geding een andere maatschap als eiseres optreedt dan de maatschap met wie [geïntimeerde] heeft gecommuniceerd. De verwarring omtrent de identiteit van de eisende partij is dan ook, ondanks de nader door [appellante] gegeven toelichting en de door haar in het geding gebrachte stukken, niet opgelost. Het hof ziet dan ook geen reden om voor dit geval van de onder 4.4. bedoelde regel af te wijken.
4.6
Het bovenstaande voert tot de slotsom dat de vonnissen waarvan beroep dienen te worden vernietigd, en [appellante] alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aan behandeling van de grieven wordt niet meer toegekomen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Deze kosten worden aan de kant van [geïntimeerde] voor de eerste aanleg bepaald op € 700,- voor griffierecht en € 1.447,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2,5 punt tarief III), en voor het hoger beroep bepaald op € 649,- voor griffierecht en € 3.474,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (3 punten tarief III).
EThET GA

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Zutphen van 2 februari 2011 en 16 maart 2011 en doet opnieuw recht;
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt [appellante] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 700,- voor verschotten en op € 1.447,50 voor salaris en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 649,- voor verschotten en op € 3.474,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.M. Croes, Ch.E. Bethlem en M. van Hooijdonk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 september 2013.