ECLI:NL:GHARL:2013:6190

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
200.101.399/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen gewezen echtelieden over opheffing van derdenbeslag en vorderingen in reconventie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een executiegeschil tussen twee gewezen echtelieden. De appellant, in eerste aanleg gedaagde, had in hoger beroep een eis in reconventie ingesteld, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk was verklaard. Het hof bevestigde deze beslissing, aangezien in hoger beroep geen eis in reconventie kan worden ingesteld. De zaak draait om de opheffing van een executoriaal derdenbeslag dat door de appellant was gelegd ter voldoening van een vordering op de geïntimeerde. Het hof oordeelde dat de vordering van de appellant inmiddels was voldaan door verrekening, waardoor het beslag terecht was opgeheven. De appellant had een bedrag van € 25.117,- gevorderd, terwijl de geïntimeerde een tegenvordering had van € 6.750,-. Het hof concludeerde dat de appellant per saldo € 18.367,- van de geïntimeerde te vorderen had, maar dat deze vordering was voldaan. Het hof oordeelde verder dat de appellant slechts een bedrag van € 10.616,74 aan de geïntimeerde diende uit te betalen, na verrekening van de vorderingen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.101.399/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 192623/KZ ZA 11-1044)
arrest in kort geding van de tweede kamer van 20 augustus 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. H.A. van der Kleij, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. G.D. te Biesebeek, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 29 december 2011 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 25 januari 2012 (met grieven en een productie),
- de memorie van grieven houdende conclusie van eis en akte overleggen producties,
- de memorie van antwoord (met producties),
- de akte uitlating producties, tevens houdende akte vermindering van eis (met producties),
- het arrest in incident d.d. 26 februari 2013.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante], na vermindering van eis, luidt:
"
(…) bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:I. het tussen partijen op 29 december 2011 door de voorzieningenrechter (…) gewezen vonnis, waarvan appel, te vernietigen;
en opnieuw rechtdoende:in conventie:II. [geïntimeerde] in de vorderingen die hij in eerste aanleg instelde niet-ontvankelijk te verklaren dan wel hem deze vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties;in reconventie:III. de eis die [appellante] in eerste aanleg in reconventie instelde geheel dan wel gedeeltelijk toe te wijzen;IV. [geïntimeerde] te veroordelen om binnen twee weken na het betekenen van het te wijzen arrest zijn verplichting tot het ongedaan maken van de door hem ten onrechte ontvangen prestaties, die [appellante] ingevolge het vonnis in eerste aanleg geleverd heeft, na te komen, waaronder in elk geval de verplichting om het bedrag van € 23.758,98, vermeerderd met de wettelijke rente over € 23.758,98 met ingang van 1 februari 2012 aan [appellante] terug te betalen;V. [geïntimeerde] te veroordelen om binnen twee weken na het betekenen van het te wijzen arrest de kosten van de tenuitvoerlegging conform onderdeel 13 van deze dagvaarding aan [appellante] te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van heden;VI. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties."

3.De feiten

3.1
De tussen partijen vaststaande feiten, zoals deze door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.5 zijn vastgesteld, zijn niet in geschil. Deze feiten komen, samen met wat in hoger beroep is komen vast te staan, op het volgende neer.
3.2
Partijen zijn gewezen echtelieden. Bij vonnis van 20 april 2011 heeft de rechtbank  voor zover hier van belang - de wijze van verdelen van de tussen partijen ontbonden huwelijksgoederen gemeenschap aldus vastgesteld:
"4.1 deelt toe aan ieder van partijen de helft van het
- saldo in depot onder notaris [A te X], vermeerderd met rentebijschrijvingen en verminderd met depotkosten,
- huidig saldo op de Rabo basisrekening [rekeningnummer 1]
- huidig saldo op de Rabo Internet bonus spaarrekening [rekeningnummer 2], evenwel met dien verstande dat uit bovengenoemd totaalsaldo éérst worden voldaan, ten laste van beide partijen gezamenlijk:
- de schuld van partijen ad EUR 21.827,- aan [Y 1] Accountants,
- de bijstandschuld van [appellante] ad EUR 8.371,- over de huwelijkse periode van partijen aan de gemeente Kampen,
4.2 deelt toe aan ieder van partijen de helft van de opbrengst van het melkquotum,
4.3
deelt toe aan [geïntimeerde] de drie percelen cultuurgrond, kadastraal bekend gemeente [Q] [sectie a, nummers 1, 2, en 3] en veroordeelt partijen over en weer binnen 8 weken na dagtekening van dit vonnis mee te werken aan de daartoe op te maken akten tot verdeling en levering van genoemde percelen aan [geïntimeerde] tegen een vergoeding van EUR 59.619,- door [geïntimeerde] op de dag van levering aan [appellante] te betalen uit de helft van de hem ingevolge 4.1 toekomende liquide middelen,
4.4
deelt toe om niet aan [geïntimeerde] de varkensrechten, de inventarisgoederen, de veestapel, de bedrijfsvoorraad en de debiteurenportefeuille, een en ander in de huidige omvang met alle lusten en lasten,
4.5
bepaalt dat [geïntimeerde] uit zijn helft van de liquide middelen, de schuld ad EUR 3.327,- aan de Cultuurtechnische Dienst voldoet,
4.6
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling uit zijn helft van de liquide middelen, van de (restant)schuld ad in totaal EUR 44.836,- aan [R en S], [T], [U], [V], [W], [Z], [C] en [D] en [E],
4.7
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling uit zijn helft van de liquide middelen, aan [appellante] van een bedrag ad EUR 19.330,- vanwege de reeds voldane kosten derdenwerkzaamheden en voorts een bedrag ad EUR 5.787,- wegens overbedeling advocaatkosten, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening,
4.8
bepaalt dat partijen tezamen, ieder bij helfte, aflossen/voldoen
- de schulden aan [F sr.] te [woonplaats 2],
- de geldvordering ad EUR 72.000,- van [F jr.],
- de leningen aan de Rabobank onder de nummers 3483.930.659 en 705,
- de (fiscale) schulden over de huwelijkse periode en de fiscale en overige schulden terzake (liquidatie van) de maatschap [D] & Zoon,
4.9
veroordeelt [appellante] tot betaling uit haar helft van de liquide middelen, aan [geïntimeerde] van een bedrag ad EUR 6.750,- vanwege de uit de boedel voldane herinrichtingskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening,
4.1
bepaalt dat [appellante] als enige van partijen de schuld aan de gemeente Kampen voldoet vanwege haar bijstandsuitkering voor zover het betreft
de nahuwelijkse periode,
4.11
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad."
3.3
Tegen dit vonnis heeft [geïntimeerde] hoger beroep ingesteld. Het hof doet heden bij afzonderlijk arrest onder zaaknummer 200.101.466/01 ook uitspraak op dit hoger beroep van [geïntimeerde].
3.4
Nadat de schulden aan [Y 1] Accountants en aan de Gemeente Kampen zijn voldaan, is op 11 november 2011 op de derdenrekening van de raadsman van [geïntimeerde] een bedrag van € 123.031,26 voldaan, een en ander uit het depot, genoemd in 4.1 van het vonnis van 10 april 2011.
3.5
Op 14 november 2011 heeft [appellante] uit hoofde van het vonnis op voormelde derdenrekening executoriaal derdenbeslag doen leggen ter voldoening van een bedrag van € 25.412,59, zijnde hetgeen [geïntimeerde] uit hoofde van de veroordeling onder 4.7 van het vonnis aan [appellante] verschuldigd is, vermeerderd met kosten.
3.6
Op 19 december 2011 stond op de rekening met nummer [rekeningnummer 1] een debetsaldo van € 1.921,40. Op de rekening met nummer [rekeningnummer 2] stond een creditsaldo van € 149.560,90. De rekeningen zullen hierna gezamenlijk als "de Rabobankrekeningen" worden aangeduid.

4.De procedure en de beoordeling van het geschil in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg vorderingen in conventie ingesteld, die er  samengevat weergegeven - toe strekken dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: zal bepalen dat het door [appellante] op 14 november 2011 ten laste van [geïntimeerde] onder de stichting "Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Te Biesebeek B.V." uit hoofde van het hiervoor op 20 april 2011 door de rechtbank Zwolle-Lelystad gewezen vonnis gelegde executoriale derdenbeslag wordt opgeheven, althans, subsidiair, dat dit beslag na betaling door [geïntimeerde] aan [appellante] van een bedrag van € 18.367,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2011 tot de dag der voldoening, zal worden opgeheven;
II. [appellante] zal veroordelen om aan [geïntimeerde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een opgave van de saldi van de bij de Rabobank aangehouden rekeningen, geadministreerd onder nummer [rekeningnummers], en van de sinds 1 maart 2007 tot aan de betekening van dit vonnis op deze rekeningen doorgevoerde betalingsmutaties, te verstrekken en zulks onderbouwd en gestaafd met bankafschriften, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag voor iedere dag dat [appellante] met nakoming hiervan in gebreke blijft;
III. [appellante] zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de Rabobank onvoorwaardelijk en schriftelijk opdracht te geven onverwijld aan [geïntimeerde] op een nog door hem op te geven rekeningnummer uit te betalen de helft van de door Rabobank op de hiervoor genoemde rekeningen aangehouden saldi - waarvan de totale omvang is vast te stellen op de somma van minimaal € 149.000,-, op welke betaling zo nodig ten titel van verrekening in mindering kan strekken de somma van € 18.367,-, en zulks op straffe van een door [appellante] aan [geïntimeerde] te verbeuren dwangsom van € 2.500,- per dag voor iedere dag dat [appellante] daarmee in gebreke blijft;
IV. [appellante] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2
[appellante] heeft verweer gevoerd. Tevens heeft zij vorderingen in reconventie ingesteld. Tegen deze vorderingen heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd.
4.3
In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter in conventie:
- bepaald dat het door [appellante] op 14 november 2011 ten laste van [geïntimeerde] onder de stichting "Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Te Biesebeek B.V." uit hoofde van het hiervoor op 20 april 2011 door de rechtbank Zwolle-Lelystad gewezen vonnis gelegde executoriale derdenbeslag wordt opgeheven;
- [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] binnen zeven dagen na betekening van het vonnis opgave te verstrekken van de sinds 1 maart 2007 tot aan de betekening van het vonnis op de bij de Rabobank aangehouden rekeningen, geadministreerd onder nummer [rekeningnummers], doorgevoerde betalingsmutaties, zulks onderbouwd en gestaafd met kopieën van bankafschriften, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat [appellante] met nakoming hiervan in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,-;
- [appellante] veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de Rabobank onvoorwaardelijk en schriftelijk opdracht te geven onverwijld aan [geïntimeerde] op een nog door hem op te geven rekeningnummer uit te betalen de helft van het meerdere boven € 44.836,- van de door Rabobank op de hiervoor genoemde rekeningen aangehouden saldi op welke betaling ten titel van verrekening in mindering wordt gebracht de somma van € 18.367,- en zulks op straffe van een door [appellante] aan [geïntimeerde] te verbeuren dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat [appellante] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,-.
De voorzieningenrechter heeft het vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
In reconventie heeft de voorzieningenrechter [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.
De proceskosten zijn zowel in conventie als in reconventie tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.Geen eis in reconventie in hoger beroep

5.1
[appellante] heeft in eerste aanleg in reconventie - verkort weergegeven - gevorderd om de bankgarantie die de Rabobank aan [geïntimeerde] verstrekte met onmiddellijke ingang te schorsen, om aan [geïntimeerde] een verbod op te leggen de bankgarantie uit te winnen op straffe van een dwangsom, om te bepalen dat het totaalsaldo op de Rabobankrekeningen wordt afgewikkeld op de in de pleitnota van [appellante] weergegeven wijze en om [geïntimeerde] te veroordelen om binnen twee dagen nadat het verdelen van het totaalsaldo op de Rabobankrekeningen op die wijze heeft plaatsgevonden aan de Rabobank te berichten dat de verstrekte bankgarantie is vervallen en binnen tien dagen daarna een dechargeverklaring te ondertekenen.
De voorzieningenrechter heeft [appellante] in deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
Voor zover [appellante] tegen die beslissing opkomt, strandt haar grief hierop dat [appellante] haar eis in reconventie niet conform artikel 7.2 van het procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie uiterlijk 24 uur voor de mondelinge behandeling schriftelijk aan de wederpartij en aan de voorzieningenrechter heeft meegedeeld, terwijl de voorzieningenrechter op juiste gronden heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om van deze regel af te wijken. Verder kan ingevolge artikel 353 lid 1, laatste zinsnede Rv in hoger beroep geen eis in reconventie worden ingesteld.
5.2
Het hof zal [appellante] dan ook in haar vorderingen in reconventie niet-ontvankelijk verklaren.

6.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

6.1
[appellante] heeft
elf grievenopgeworpen. Nu [appellante] in haar reconventionele vorderingen niet-ontvankelijk zal worden verklaard faalt haar daarop gerichte
elfde griefen spitst het geschil zich in hoger beroep nog toe op de volgende punten: de opheffing van het executoriale derdenbeslag, opgave van de op de Rabobankrekeningen doorgevoerde mutaties en het uitbetalen van de tegoeden op de Rabobankrekeningen. Het hof zal deze punten achtereenvolgens bespreken.
De opheffing van het executoriaal derdenbeslag (grief 1 en 2)
6.2
Met haar
eerste en tweede griefstelt [appellante] de vraag aan de orde of het derdenbeslag onder de Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Te Biesebeek B.V. terecht door de voorzieningenrechter is opgeheven.
6.3
Het hof stelt vast dat het executiegeschil dat door [appellante] aan het hof wordt voorgelegd ziet op de opheffing van een executoriaal derdenbeslag dat is gelegd onder de Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Te Biesebeek B.V., op wier rekening het op grond van onderdeel 4.1 van het vonnis van 20 april 2011 aan [geïntimeerde] toekomende deel van het depot dat zich onder notaris [A] bevond, was uitgekeerd. [appellante] had dit beslag op 14 november 2011 gelegd ter zekerheid van haar uit het vonnis van 20 april 2011 voortvloeiende vordering op [geïntimeerde] ter hoogte van € 25.117,-.
6.4
Bij een vordering tot opheffing van een executoriaal beslag heeft de executierechter slechts een beperkte taak. De executierechter kan slechts in de executie ingrijpen indien (a) door de geëxecuteerde wordt aangetoond dat hij al aan het te executeren vonnis heeft voldaan, of (b) de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid, bijvoorbeeld omdat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of omdat executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard (vgl. HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575). Of een grond voor opheffing van het beslag bestaat, wordt beoordeeld naar het moment waarop de rechter over de vordering tot opheffing oordeelt (HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4874).
6.5
Uit het vonnis van 20 april 2011 blijkt dat [appellante] vorderingen op [geïntimeerde] heeft verkregen ter hoogte van € 25.117,- terwijl [geïntimeerde] een vordering op [appellante] heeft ter hoogte van € 6.750,-. Aldus had [appellante] per saldo € 18.367,- van [geïntimeerde] te vorderen. Voorts blijkt uit het vonnis waarvan beroep dat de voorzieningenrechter [appellante] heeft veroordeeld om de Rabobank opdracht te geven onverwijld aan [geïntimeerde] uit te betalen "de helft van het meerdere boven € 44.836,- van de door de Rabobank op de hiervoor genoemde rekeningen aangehouden saldi op welke betaling ten titel van verrekening in mindering wordt gebracht de somma van € 18.367,-". Uit de stellingen van [appellante] zoals weergegeven in de toelichting op haar eerste grief maakt het hof op dat [appellante], nadat [geïntimeerde] op 9 januari 2012 opgave heeft gedaan van het rekeningnummer waarop hij de uitbetaling wenste te ontvangen, op 10 januari 2012 een bedrag van € 34.196,25 aan hem heeft uitbetaald, waarbij [appellante]  zo blijkt uit de door haar opgestelde specificatie van deze betaling haar vordering van € 18.367,- in ieder geval op dat moment heeft verrekend met het aan [geïntimeerde] uit te keren bedrag. Aldus is vast komen te staan dat de vordering van [appellante] inmiddels voldaan is, zodat de grondslag voor de beslaglegging in hoger beroep (niet langer) bestaat en waardoor het belang van [appellante] aan haar eerste en tweede grief is komen te ontvallen.
6.6
Het hof is dan ook - zij het op andere gronden - van oordeel dat het beslag terecht is opgeheven. In hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding de kosten van de beslaglegging ten laste van [geïntimeerde] te laten komen.
6.7
Grief 1 en 2falen.
De opgave van de op de Rabobankrekeningen doorgevoerde mutaties (grief 3, 4, 5, 6, en 7)
6.8
[appellante] komt met haar
derde tot en met zevende griefop tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij binnen zeven dagen na betekening van het vonnis opgave dient te verstrekken van de sinds 1 maart 2007 tot aan de betekening van het vonnis op de bij de Rabobankrekeningen doorgevoerde mutaties, zulks onderbouwd en gestaafd met kopieën van bankafschriften, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat [appellante] met nakoming hiervan in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-.
6.9
[geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord gesteld dat [appellante] inmiddels gehoor heeft gegeven aan de door de voorzieningenrechter uitgesproken veroordeling en hem heeft voorzien van deugdelijke bescheiden waarmee hem inzage is verschaft in de betalingsmutaties. Daarnaast heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij er voor heeft gekozen geen aanspraak te maken op de volgens hem door [appellante] verbeurde dwangsommen.
6.1
Nu [appellante] de door [geïntimeerde] gevorderde inzage in de mutaties op de Rabobankrekeningen reeds heeft verschaft is haar belang bij het hoger beroep (deels) komen te vervallen nu als gevolg van het feit dat [geïntimeerde] inzage in de betalingsmutaties heeft verkregen, de oorspronkelijke toestand niet meer kan worden hersteld.
[appellante] blijft evenwel belang houden bij een inhoudelijke beoordeling van haar grieven indien er over de inmiddels verstreken periode dwangsommen verschuldigd zijn geworden. Dat zou tot gevolg hebben dat het hof, ook al bestaat geen belang meer bij de vernietiging van de toewijzing van deze vordering, niettemin zal hebben te onderzoeken of de vordering van [geïntimeerde] door de voorzieningenrechter al dan niet terecht is toegewezen, omdat van dit oordeel afhankelijk is of de veroordeling van [appellante] op straffe van een dwangsom ten tijde van het vonnis in eerste aanleg gerechtvaardigd was.
6.11
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. [geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord gesteld dat, hoewel de daarvoor door de voorzieningenrechter gestelde termijn van 7 dagen slechts met een beperkte duur was overschreden, hij ervoor gekozen heeft om  juist ter verdere voorkoming van een aanscherping van de verhoudingen tussen partijen - geen aanspraak te maken op betaling van de door [appellante] verbeurde dwangsommen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat [appellante] eveneens geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij de beoordeling van de vraag of de veroordeling om [geïntimeerde] inzage te verschaffen in de mutaties op de Rabobankrekeningen op straffe van een dwangsom, ten tijde van het vonnis in eerste aanleg gerechtvaardigd was.
6.12
De
grieven 3 tot en met 7falen.
Het uitbetalen van de tegoeden op de Rabobankrekeningen (grief 8, 9 en 10)
6.15
Met haar
achtste griefkomt [appellante] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [appellante] gehouden is de helft van het meerdere boven € 44.836,- van de saldi op de Rabobankrekeningen aan [geïntimeerde] uit te betalen. [appellante] stelt dat deze uit het vonnis van 20 april 2011 voortvloeiende schuld aan derden op deze wijze voor de helft voor rekening komt van [appellante], terwijl de rechtbank in het vonnis in de bodemprocedure d.d. 20 april 2011 heeft overwogen en beslist dat deze schuld geheel voor rekening van [geïntimeerde] komt en zij [geïntimeerde] tot de betaling van die schuld veroordeeld heeft.
6.16
Het hof overweegt het volgende. Uit het vonnis waarvan beroep blijkt dat de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk heeft geacht dat [appellante] er een rechtens te respecteren belang bij heeft dat zij niet door de gemeenschapsschuldeisers - die een bedrag van € 44.836,- te vorderen hebben - wordt aangesproken, nu [geïntimeerde] bij vonnis van 20 april 2011 is veroordeeld deze schuldeisers te voldoen, zodat weigering van uitbetaling van het aan [geïntimeerde] verschuldigde bedrag van de Rabobankrekeningen voorshands niet onredelijk is te achten. De voorzieningenrechter heeft daarbij van belang geacht dat [geïntimeerde] desgevraagd niet expliciet heeft willen uitsluiten dat hij eerst andere schuldeisers  uit zijn eigen familiekring - zou voldoen.
6.17
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord aangegeven dat zijns inziens ingevolge het vonnis van 20 april 2011 aan hem de helft van de saldi op de Rabobankrekeningen, zijnde ongeveer € 75.000,-, uitgekeerd had moeten worden, waarop hetgeen hij uit hoofde van het vonnis aan [appellante] verschuldigd was (het bedrag van € 18.367,-) in mindering kon strekken, doch dat hij dit punt niet, althans niet in deze procedure, zal aanvechten.
6.18
Aldus heeft het hof op dit punt uit te gaan van de onder 6.13 weergegeven beslissing van de voorzieningenrechter, hetgeen erop neerkomt dat [appellante] in het kader van voorlopige voorziening (slechts) gehouden is aan [geïntimeerde] uit te keren de helft van de saldi op de Rabobankrekeningen minus de verrekende vorderingen uit hoofde van het vonnis van 20 april 2011 zoals weergegeven onder 4.7 en 4.9 van dat vonnis, met dien verstande dat zij het bedrag van € 44.836,-, zijnde het totaalbedrag van de door [geïntimeerde] te betalen gemeenschapsschulden, vooralsnog niet aan [geïntimeerde] behoeft uit te keren.
Nu in het vonnis van 20 april 2011 is geoordeeld dat het 'huidig saldo' van de Rabobankrekeningen tussen partijen verdeeld dient te worden, dienen daarbij de saldi van deze rekeningen op 20 april 2011 tot uitgangspunt te worden genomen. Blijkens het e‑mailbericht van de heer [G] van Bijzonder Beheer Particulieren Rabobank IJsseldelta, bedroeg het totaalsaldo van deze rekeningen op 20 april 2011 € 147.639,49 zodat dit bedrag tot uitgangspunt heeft te dienen. Van het bedrag van € 147.639,49 komt aan beide partijen toe een bedrag van € 73.819,74. Op het aan [geïntimeerde] toekomende bedrag strekt vervolgens in mindering de vordering van [appellante] ad € 18.367,-, terwijl [appellante] gelet op het vorenoverwogene het bedrag van € 44.836,- thans nog niet aan [geïntimeerde] uit behoeft te keren. Op dit moment kan [geïntimeerde] derhalve aanspraak maken op een bedrag van € 10.616,74.
6.19
Grief 8slaagt in zoverre dat [appellante] vooralsnog slechts gehouden is een bedrag van € 10.616,74 van de Rabobankrekeningen aan [geïntimeerde] uit te keren.
6.2
Nu de advocaat van [appellante] heeft aangegeven dat hij door de voornoemde schuldeisers van de gemeenschap gemachtigd is de invordering van hun vorderingen te verzorgen, geeft het hof [appellante] in overweging het ertoe te leiden dat de schuldeisers van de gemeenschap mogen (en) worden voldaan uit het aan [geïntimeerde] toekomende deel van de saldi op de Rabobankrekeningen.
6.21
Met
grief 9stelt [appellante] zich op het standpunt dat bij de verrekening van het bedrag van € 18.367,- ten onrechte geen rekening is gehouden met de wettelijke rente die [appellante] toekomt op grond van het onder 4.7 weergegeven oordeel van de rechtbank in haar vonnis van 20 april 2011.
6.22
[geïntimeerde] heeft zich inzake deze rentevordering beroepen op verrekening met het hem toekomende deel van de saldi op de Rabobankrekeningen. Het aan [appellante] verschuldigde bedrag is daardoor volgens [geïntimeerde] terstond na het wijzen van het vonnis van 20 april 2011 teniet gegaan.
6.23
Het hof acht dit door [geïntimeerde] gedane beroep op verrekening geslaagd. Niet in geschil is dat de Rabobankrekeningen op naam van [appellante] zijn gesteld zodat het (enkel) in haar macht lag het aan [geïntimeerde] toekomende deel van die saldi aan hem te doen toekomen. [geïntimeerde] heeft zich daarbij bij voortduring op het standpunt gesteld dat de vordering van [appellante] op het aan hem toekomende deel van de Rabobankrekeningen kon worden ingehouden. Een veroordeling tot betaling van wettelijke rente over de vordering van [appellante] voor de periode vanaf 20 april 2011 tot het moment dat [appellante] daadwerkelijk een bedrag van de Rabobankrekeningen aan [geïntimeerde] heeft overgemaakt (op 10 januari 2012), acht het hof dan ook niet geïndiceerd.
6.24
Grief 9faalt.
6.25
De
tiende griefvan [appellante] houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte een dwangsom heeft verbonden aan de veroordeling van [appellante] inzake het afwikkelen van de banksaldi. [appellante] is van mening dat deze veroordeling de betaling van een geldsom inhoudt, zodat op grond van artikel 611a Rv aan deze veroordeling geen dwangsom verbonden kon worden.
6.26
Daargelaten dat [appellante] binnen de daarvoor gestelde termijn opdracht heeft gegeven om overeenkomstig hetgeen in rechtsoverweging 6.3 van het vonnis waarvan beroep is bepaald, een aandeel in de saldi aan [geïntimeerde] uit te keren, welke uitbetaling op 10 januari 2012 ook heeft plaatsgevonden en waardoor er door [appellante] dienaangaande geen dwangsommen zijn verbeurd, is het hof met [geïntimeerde] van oordeel dat de veroordeling inzake het afwikkelen van de banksaldi niet ziet op het betalen van een geldsom, maar dat dit een veroordeling betreft een derde opdracht te geven tot betaling. Aldus kon de voorzieningenrechter, anders dan [appellante] stelt, een dwangsom aan deze veroordeling verbinden.
6.27
Grief 10faalt.
De slotsom
6.3
Gelet op het vorenstaande zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen voor zover [appellante] daarin is veroordeeld Rabobank opdracht te geven aan [geïntimeerde] uit te betalen de helft van het meerdere boven € 44.836,- van de door de Rabobank aangehouden saldi op welke betaling ten titel van verrekening in mindering wordt gebracht de somma van € 18.367,-. Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor het overige bekrachtigen.
6.31
In de omstandigheid dat partijen gehuwd zijn geweest, ziet het hof aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar reconventionele vorderingen;
vernietigt onderdeel 6.3 van het vonnis waarvan beroep;
en in zoverre opnieuw beslissende:
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde] uit te betalen het bedrag van € 10.616,74, een en ander conform hetgeen in rechtsoverweging 6.16 is overwogen;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 augustus 2013.