2.2Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd, heeft hij bewijs aangeboden en zeven nieuwe producties in het geding gebracht. Na wijziging en vermeerdering van zijn eis heeft hij gevorderd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. verklaart voor recht dat het ontslag van [appellant] als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt, primair op grond van artikel 7:681 lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW), subsidiair op grond van artikel 7:681 lid 2 sub b BW;
b. uitsluitend indien de gevorderde verklaring voor recht op de primaire grond wordt toegewezen, [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] gelijk aan het salaris inclusief pensioenopbouw en andere emolumenten dat hij zou hebben genoten als ware hij van 21 januari 2010 tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd in dienst gebleven van [geïntimeerde], althans een door het hof te bepalen bedrag, en [geïntimeerde] veroordeelt om binnen een week na betekening van het te wijzen arrest, dit bedrag vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ineens te voldoen wat betreft de periode van 1 februari 2010 tot de datum van het arrest en daarna te voldoen in maandelijkse termijnen tot 1 april 2021 of op een andere door het hof te bepalen wijze;
c. uitsluitend indien de gevorderde verklaring voor recht op de subsidiaire grond wordt toegewezen, [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] gelijk aan de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet alsmede de bovenwettelijke uitkering die [appellant] op grond van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs bij een ontslag anders dan op grond van een dringende reden zou hebben ontvangen vanaf 1 februari 2010 totdat 134 maanden zijn verstreken, te rekenen vanaf 21 januari 2010, en [geïntimeerde] veroordeelt om binnen een week na betekening van het in deze te wijzen arrest dit, althans een door het hof te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2010 ineens te voldoen wat betreft de periode van 1 februari 2010 tot de datum van het arrest en daarna te voldoen in maandelijkse termijnen of op een andere door het hof te bepalen wijze;
d. uitsluitend indien de gevorderde verklaring voor recht op de subsidiaire grond wordt toegewezen, [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] wegens pensioenschade ontstaan door het ontbreken van verdere pensioenopbouw vanaf 1 februari 2010 tot 1 april 2012 en [geïntimeerde] veroordeelt om binnen een week na betekening van het arrest dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
21 januari 2010 ineens te voldoen wat betreft de periode van 1 februari 2010 tot de datum van het arrest en daarna te voldoen in maandelijkse termijnen tot 1 april 2021 of op een andere door het hof te bepalen wijze;
e. uitsluitend indien de gevorderde verklaring voor recht op de subsidiaire grond wordt toegewezen, [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] wegens pensioenschade vanaf 1 april 2021, bestaande uit voldoening aan hem van een bedrag van € 12.679,- bruto per jaar, althans een door het hof te bepalen bedrag, jaarlijks te voldoen met ingang van 1 april 2021 tot zijn overlijden, althans tot en met een door het hof te bepalen tijdstip;
f. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding aan [appellant] ex artikel 7:680 BW, bestaande uit vier laatstverdiende bruto maandsalarissen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2010 althans een door het hof te bepalen bedrag, te betalen binnen een week na betekening van het te wijzen arrest;
g. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een bedrag aan [appellant] binnen een week na betekening van het te wijzen arrest van € 17.850,- inclusief BTW, althans een door het hof te bepalen bedrag ten behoeve van outplacement;
h. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een bedrag aan [appellant] binnen een week na betekening van het te wijzen arrest van € 25.000,- netto, althans een door het hof te bepalen bedrag aan immateriële schadevergoeding;
i. [geïntimeerde] veroordeelt om, binnen drie dagen na betekening van het te wijzen arrest, een officiële schriftelijke mededeling te doen die voor een ieder kenbaar wordt verspreid binnen haar gehele organisatie, welke mededeling luidt dat
1) het gerechtshof (lees:) Arnhem-Leeuwarden geoordeeld heeft dat [geïntimeerde] [appellant] op 21 januari ten onrechte op staande voet heeft ontslagen vanwege ongewenst gedrag jegens leerlingen,
2) [geïntimeerde] er spijt van heeft dat zij [appellant] ten onrechte ontslagen heeft en dat dit [appellant] leed en schade heeft berokkend en dat
3) [geïntimeerde] haar excuses maakt aan [appellant] en zijn schade vergoedt;
j. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling aan [appellant] van een schadevergoeding die het hof redelijk acht;
k. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van het arrest.