ECLI:NL:GHARL:2013:5575

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2013
Publicatiedatum
26 juli 2013
Zaaknummer
CR 200.123.545-01 25-7-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van onderbewindstelling van rechthebbende na positieve ontwikkeling in haar leven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2013 uitspraak gedaan over de opheffing van de onderbewindstelling van de rechthebbende. De rechthebbende had eerder, op 18 december 2012, een verzoek ingediend bij de rechtbank Zwolle-Lelystad om het bewind op te heffen, maar dit verzoek was afgewezen. De rechthebbende ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 1 juli 2013 heeft het hof de rechthebbende en haar advocaat gehoord, evenals de bewindvoerder, mevrouw M.H. Caeyers.

Het hof heeft vastgesteld dat de redenen voor de onderbewindstelling, die in 2011 waren ingesteld, niet langer aanwezig zijn. Dit oordeel is gebaseerd op een psychiatrisch onderzoek van de rechthebbende, waaruit bleek dat zij geen psychiatrisch toestandsbeeld vertoont en dat zij haar leven weer op de rit heeft. De rechthebbende heeft inmiddels een stabiele relatie en woont zelfstandig. Het hof heeft ook in overweging genomen dat de rechthebbende erkent dat zij nog enige begeleiding nodig heeft bij haar financiële zaken, en dat zij contact heeft opgenomen met de Gemeentelijke Kredietbank voor schuldhulpverlening.

Op basis van deze bevindingen heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het bewind op te heffen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de opheffing van het bewind onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke verdere rechtsmiddelen. Deze uitspraak markeert een belangrijke stap in de herinrichting van de financiële autonomie van de rechthebbende.

Uitspraak

Beschikking d.d. 25 juli 2013
Zaaknummer 200.123.545

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de rechthebbende,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt, kantoorhoudende te Emmeloord.
Belanghebbende:

OBIN B.V.,

gevestigd te Culemborg,
hierna te noemen:
de bewindvoerder.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 18 december 2012 (zaaknummer 608265 BM VERZ 12-477) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter) het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen, afgewezen.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 15 maart 2013, heeft de rechthebbende verzocht de beschikking van 18 december 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het inleidende verzoek alsnog toe te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 22 april 2013, heeft de bewindvoerder het verzoek bestreden en het hof geadviseerd het bewind in stand te laten.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief, met bijlage, van 18 maart 2013 van mr. Uijt de boogaardt.
Ter zitting van 1 juli 2013 is de zaak behandeld. Verschenen is de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat. Namens de bewindvoerder is verschenen mevrouw M.H. Caeyers.

De beoordeling

De vaststaande feiten

1.
Bij beschikking van de kantonrechter van 16 augustus 2011 is over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende een bewind ingesteld.
2.
Bij ongedateerde brief, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 10 mei 2012, heeft de rechthebbende de kantonrechter verzocht het bewind op te heffen.
3.
De kantonrechter heeft op dit verzoek beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
4.
De beslissing van de kantonrechter om het verzoek tot opheffing van het bewind af te wijzen behelst noodzakelijkerwijs een oordeel over het nog immer bestaan van de gronden die tot instelling van het bewind hebben geleid, zoals blijkt uit de bewoordingen van artikel 1:449 lid 2 BW. De afwijzing van het verzoek tot opheffing betekent dan ook dat de kantonrechter ingevolge het bepaalde in artikel 1:431 lid 1 BW heeft geoordeeld dat de rechthebbende nog altijd als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
5.
De rechthebbende heeft in 2011 op verzoek van Kwintes - bij welke instantie zij destijds onder behandeling stond - een verzoek tot onderbewindstelling ingediend. Volgens de rechthebbende stelde Kwintes als voorwaarde voor behandeling dat de zij een verzoek tot onderbewindstelling zou indienen. De rechthebbende was destijds, naar zij zelf ook stelt, vanwege psychische problematiek niet in staat zelf ten volle haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen.
6.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de oorzaken die tot de onderbewindstelling aanleiding hebben gegeven niet meer aanwezig zijn. Het hof baseert dit op de volgende gronden.
In een door de rechthebbende overgelegde brief van GGZ Centraal Meerzicht aan de huisarts van de rechthebbende d.d. 20 januari 2013 zijn de resultaten van een psychiatrisch onderzoek van de rechthebbende opgenomen. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de klachten welke de rechthebbende in het verleden omschreef, lijken voort te vloeien vanuit borderlinepersoonlijkheidsproblematiek. Er hebben zich ernstige traumatische ervaringen voorgedaan in het leven van de rechthebbende. De rechthebbende is gelovig geworden wat er toe leidt dat zij beter met haar klachten om kan gaan. Thans kan niet gesproken worden van een stoornis. Wel zijn er trekken van een borderlinepersoonlijkheidsstructuur. Daarnaast heeft de rechthebbende momenteel een stabiele relatie en ervaart zij meer rust in haar leven. Volgens de GGZ is er op dit moment geen indicatie voor behandeling, omdat er bij de rechthebbende geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechthebbende ter zitting in hoger beroep ook een stabiele indruk gemaakt.
Verder is gebleken dat de rechthebbende inmiddels over zelfstandige woonruimte beschikt en lijkt zij haar leven op de rit te hebben.
Aldus is naar het oordeel van het hof niet meer sprake van een zodanige psychische problematiek dat de rechthebbende als gevolg daarvan niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk te behartigen.
7.
Het hof betrekt bij dit oordeel dat de rechthebbende - zo heeft zij ter zitting verklaard - inziet dat zij bij haar financiële zaken en een aantal praktische zaken nog begeleiding nodig heeft. Daarom heeft zij reeds op eigen initiatief contact opgenomen met de Gemeentelijke Kredietbank. De Gemeentelijke Kredietbank heeft inmiddels een plan van aanpak opgesteld. Uit dit plan blijkt dat de Gemeentelijke Kredietbank bereid is een schuldhulpverleningsovereenkomst met de rechthebbende aan te gaan. Het hof vertrouwt erop dat de rechthebbende dit traject zal inzetten, zoals zij ter terechtzitting ook heeft aangegeven.
Slotsom
8.
Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
heft op het op 16 augustus 2011 ingestelde bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [appellante], geboren [in 1987], met ingang van heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en R. Feunekes, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 juli 2013 in bijzijn van de griffier.