Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
[geintimeerde sub 3],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
grief Ikomt [appellant sub 1] op tegen de feitenvaststelling in het bestreden vonnis onder 2.4. Gelet op deze grief en de voor het overige niet bestreden feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 en 2.5 tot en met 2.7 van het vonnis van 25 september 2012, kan in hoger beroep van de volgende feiten worden uitgegaan.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief II(memorie van grieven, onder 38 – 40) voeren [appellant sub 1] (onder meer) aan dat de openbaarmaking van de schilderijen onder de naam van en/of gesigneerd met “[F]” niet kwalificeert als een openbaarmaking van het desbetreffende werk “als van de rechtspersoon afkomstig” als bedoeld in artikel 8 Aw.
), in welk licht een ruime uitleg van artikel 8 Aw ten nadele van de feitelijke maker en ten gunste van de rechtspersoon te minder voor de hand ligt.
grieven IIen
III, voor zover daarin is betoogd dat het beroep van [geintimeerde sub 1] op art. 8 Aw moet falen, omdat de schilderijen niet als van haar afkomstig zijn openbaargemaakt, zijn dan ook gegrond en behoeven voor het overige geen bespreking meer. Dat laatste geldt ook voor de
grieven Ien
IV, waarmee door [appellant sub 1] wordt bestreden dat [geintimeerde sub 1] de onderhavige schilderijen als eerste openbaar heeft gemaakt.
Grief V, voor zover gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geintimeerde sub 1] krachtens art. 8 Aw auteursrechthebbende is op de koeien- en kippenschilderijen, slaagt eveneens.
naeen (eventuele) beëindiging van de samenwerking, is evenwel niet voldoende gebleken. Voldoende concrete feiten en omstandigheden – betrokken op de relatie tussen [appellant sub 1] en [geintimeerde sub 1] – waaruit een zodanige omvang van het gebruiksrecht kan worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken. Aan de door [geintimeerde sub 1]overgelegde verklaringen van andere free-lancers (productie 3 in eerste aanleg) kunnen zulke (voldoende concrete) feiten en omstandigheden niet worden ontleend. Hetzelfde geldt voor de door [geintimeerde sub 1] gestelde exclusiviteit van het gedurende de samenwerking verleende gebruiksrecht. Het hof wijst bij het voorgaande nog op artikel 2 lid 2 Aw, met welke bepaling een dergelijke extensieve interpretatie van een impliciet verleende licentie als de onderhavige, zonder dat daarvoor voldoende duidelijke aanwijzingen bestaan, niet verenigbaar is.
5.Slotsom
6.De beslissing
www.[geintimeerde sub 1].nlen in catalogi, – met uitzondering van de reeds vóór eind november 2011 in opdracht van [geintimeerde sub 1] vervaardigde, door haar verkregen en nog niet verkochte exemplaren – te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag (een gedeelte van een dag als hele dag gerekend) waarop de inbreuk voortduurt, een en ander tot een maximum van € 50.000,-;