In deze zaak gaat het om een geschil over de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van een onroerende zaak, die door belanghebbende als te hoog wordt betwist. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 363.000, terwijl belanghebbende meent dat de waarde € 315.000 zou moeten zijn. De onroerende zaak betreft een geschakelde woning met een garage, gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De waarde was oorspronkelijk vastgesteld op € 377.000, maar na bezwaar door belanghebbende verlaagd naar € 363.000. De rechtbank Zwolle-Lelystad had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 juni 2013 werd de zaak besproken. Belanghebbende voerde aan dat de taxateur van de gemeente een te hoge waarde had vastgesteld, gebruikmakend van onvergelijkbare panden. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatierapport en verwees naar de verkoopprijs van de onroerende zaak in maart 2013, die € 360.000 bedroeg. Het Hof oordeelde dat deze verkoopprijs, hoewel relevant, te ver van de waardepeildatum (1 januari 2010) verwijderd was om als uitgangspunt te dienen voor de waardebepaling.
Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 363.000 niet te hoog was. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel door belanghebbende werd verworpen, omdat de onroerende zaak niet identiek was aan de andere woningen die lagere WOZ-waarden hadden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.