In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Maatschap [X] tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 130.150 en een vergrijpboete van € 10.000, die door de Inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2008. De rechtbank Arnhem had eerder de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard, maar de boetebeschikking gegrond verklaard en verminderd tot € 2.500. De belanghebbende had de belastingaangifte gedaan op basis van een factuur van 20 oktober 2008, die door de Inspecteur als onterecht geclaimd werd beschouwd, omdat er geen daadwerkelijke levering of dienst was verricht in het vierde kwartaal van 2008. De belanghebbende stelde dat zij recht had op aftrek van de omzetbelasting, omdat de factuur was uitgereikt voordat de betalingstermijn was verstreken. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op aftrek, omdat de factuur niet voldeed aan de eisen van de Wet op de omzetbelasting. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende in het vierde kwartaal 2008 geen recht had op aftrek van de omzetbelasting en dat de boete terecht was opgelegd, maar verminderd werd tot € 2.325. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.