ECLI:NL:GHARL:2013:3758

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.103.265
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband tussen gedraging appellant en schade aan auto tijdens uitgaansavond

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de aansprakelijkheid van de appellant voor schade aan een auto, veroorzaakt tijdens een uitgaansavond. Op 13 maart 2009 lag de appellant op het dak van de auto van mevrouw [X], die op dat moment door haar zoon [Y] werd bestuurd. Achmea Schadeverzekeringen N.V., de verzekeraar van de auto, heeft de schade van € 1.492,14 aan mevrouw [X] vergoed en vordert nu dit bedrag terug van de appellant, die de aansprakelijkheid betwist.

De procedure begon met een tussenvonnis van de kantonrechter op 25 maart 2011, waarin een deskundige werd benoemd om de schade te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat de schade aan de auto, waaronder lakschade en deuken, mogelijk was veroorzaakt door de gedragingen van de appellant. De appellant heeft echter betwist dat zijn handelen de schade heeft veroorzaakt en heeft bewijs aangeboden in de vorm van een filmpje.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant op het dak van de auto is gaan liggen en dat dit onrechtmatig handelen hem kan worden toegerekend. De appellant heeft erkend dat hij de lakschade heeft veroorzaakt, maar betwist het causale verband met de deuken aan het dak. Het hof oordeelt dat Achmea voldoende bewijs heeft geleverd voor het causale verband tussen de gedragingen van de appellant en de schade aan de auto. De grieven van de appellant worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.103.265
(zaaknummer rechtbank Arnhem, locatie Nijmegen, 709372)
arrest van de eerste kamer van 28 mei 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. B.J. van Drueten,
tegen:
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde
hierna: Achmea,
advocaat: mr. G.H.A. Versluis.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 17 april 2012 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van de op 23 mei 2012 gehouden comparitie,
  • de memorie van grieven met producties,
  • de memorie van antwoord met productie,
  • een akte van uitlating aan de zijde van [appellant],
  • een antwoordakte met producties aan de zijde van Achmea.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.3
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten die de kantonrechter in het vonnis van 25 maart 2011 onder 2.1 en 2.2 heeft vastgesteld.
2.2
Verder staan tussen partijen de volgende feiten vast:
  • op 13 maart 2009 heeft zich een schadevoorval voorgedaan, waarbij de - bij Achmea verzekerde - auto van mevrouw [X] (hierna: de auto), die op dat moment werd bestuurd door haar zoon [Y], en [appellant] waren betrokken;
  • op 16 maart 2009 is [Y] bij [appellant] langsgegaan met het verzoek om een ingevuld aanrijdingsformulier (hierna: het aanrijdingsformulier) te ondertekenen, hetgeen [appellant] heeft geweigerd;
  • bij brief van 14 april 2009 bericht Achmea aan [appellant] hem aansprakelijk te stellen voor het door haar aan [X] uitgekeerde schadebedrag van € 1.492,14;
  • bij brief van 22 april 2009 reageert [appellant] op de brief 14 april 2009 met het verzoek om informatie en bewijsstukken over de aard en hoogte van de schade;
  • bij brief van 29 april 2009 licht Achmea de aard van de schade toe en voegt een expertiserapport van 3 april 2009 (hierna: expertiserapport 1) en een getuigenverklaring bij;
  • bij brief van 21 mei 2009 gericht aan Achmea, betwist de advocaat van [appellant], onder meer, dat [appellant] een schade met die omvang heeft veroorzaakt;
  • bij brief van 10 juni 2009 handhaaft Achmea haar standpunt dat zij [appellant] aansprakelijk acht voor de geclaimde schade en vermeldt dat zij beschikt over foto's van de schade;
  • bij brief van 22 december 2009 stuurt Achmea aan de advocaat van [appellant] een aanvullend expertiserapport van 17 november 2009 (hierna: expertiserapport 2);
  • bij brief van 8 maart 2010 stelt Achmea [appellant] ingebreke en verzoekt [appellant] om binnen 10 dagen na dagtekening van de brief tot betaling van het bedrag van € 1.492,14 over te gaan;
  • [appellant] heeft geen betaling verricht.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Deze zaak gaat kort gezegd over het volgende. Op 13 maart 2009 is [appellant], tijdens een uitgaansavond van een studentengroep (waarbij sprake was van drankgebruik) - waartoe [Y] en [appellant] behoorden - op de auto gaan liggen, terwijl voor een stoplicht werd gewacht. Achmea heeft een bedrag van € 1.492,14 aan [X] uitgekeerd met betrekking tot de door haar geclaimde schade ontstaan op 13 maart 2009. Het schadebedrag ziet op herstelwerkzaamheden van vervormingen c.q. deuken alsmede op lakschade aan het dak en het rechterportier van de auto.
Nadat betaling van [appellant] aan Achmea uitbleef, heeft Achmea [appellant] in rechte betrokken en, samengevat, vergoeding gevorderd van het aan [X] uitgekeerde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 27 mei 2011 een deskundige benoemd ter beantwoording van de volgende vragen:
1) Is de schade aan de auto, die zichtbaar is op de foto's, veroorzaakt door gedragingen van [appellant], zijnde het klimmen op de auto en het op zijn buik liggen op de auto?
2) Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
Op 12 augustus 2011 is de eindversie van het deskundigenbericht gereed gekomen. Vervolgens heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 9 december 2011 de vorderingen van Achmea toegewezen.
3.2
[appellant] is met één grief tegen het tussenvonnis van 25 maart 2011 en met één grief tegen het eindvonnis van 9 december 2011 opgekomen. Met deze twee grieven beoogt [appellant] beoordeling van het geschil in volle omvang.
3.3
In dit geding zijn partijen, samengevat, verdeeld over het causale verband tussen het handelen van [appellant] op 13 maart 2009 en de schade aan de auto. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.4
Niet in geschil is dat [appellant] op 13 maart 2009 op het dak van de auto is gaan liggen en dat hij daarmee een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden en dat dit onrechtmatig handelen hem kan worden toegerekend. Het hof stelt vast dat inmiddels ook niet meer in geschil is dat de lakschade aan de auto door deze gedraging van [appellant] kan zijn ontstaan, nu hij tijdens de comparitiezitting in hoger beroep heeft verklaard (zie pagina 2 van het proces-verbaal van 23 mei 2012), dat hij een riem droeg en dat de lakbeschadiging door zijn gedragingen kan zijn ontstaan. Hierbij heeft [appellant] geen onderscheid gemaakt tussen lakschade aan het portier en lakschade aan het dak. Tijdens die zitting heeft [appellant] de bereidheid uitgesproken om een bedrag van € 500 van die schade te vergoeden. In de memorie van grieven heeft [appellant] aangegeven hiertoe niet meer bereid te zijn.
3.5
[appellant] betwist wel het causale verband tussen zijn handelen en de door Achmea gevorderde schade met betrekking tot de vervormingen c.q. deuken aan het dak van de auto. [appellant] heeft zijn betwisting onderbouwd door te verwijzen naar een filmpje dat hij heeft laten maken. In dit filmpje laat [appellant] de wijze zien waarop, volgens hem, hij op 13 maart 2009 op het dak van de auto is terecht gekomen (CD-rom overgelegd als productie 2 bij memorie van grieven). Voorts wijst [appellant] op de verschillen tussen de conceptversie en de definitieve versie van het deskundigenbericht en stelt hij de betrouwbaarheid van de expertiserapporten van Achmea ter discussie. Achmea onderbouwt haar stelling dat de (door haar aan [X] uitgekeerde) schade in causaal verband staat met het handelen van [appellant] door te verwijzen naar het aanrijdingsformulier, de expertiserapporten, het deskundigenrapport en een aantal verklaringen van studenten die op 13 maart 2009 bij het voorval aanwezig zijn geweest.
Achmea heeft bovendien in de memorie van antwoord betoogd dat de omkeringsregel moet worden toegepast.
3.6
Het hof is van oordeel dat Achmea voldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat de door haar gevorderde schade in causaal verband staat met de onrechtmatige gedraging van [appellant] en overweegt daartoe als volgt. Op het aanrijdingsformulier zijn op de voorgedrukte afbeelding van een auto twee kruisjes gezet, één op het dak en één aan de rechterportierzijde. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant] de juistheid van de locatie van de geplaatste kruisjes heeft betwist. De stelling van [appellant] dat hij heeft geweigerd om het aanrijdingsformulier te ondertekenen, omdat naar zijn mening geen sprake was van schade (conclusie van antwoord onder 5) laat zich, zonder toelichting die [appellant] niet heeft gegeven, moeilijk rijmen met zijn (latere) erkenning dat de lakschade door zijn riem bij het op de auto gaan liggen kan zijn veroorzaakt. Ook de expertiserapporten 1 en 2, in samenhang gelezen, geven een sterke aanwijzing dat naast de lakschade nog andere schade aan het dak was ontstaan. [appellant] heeft weliswaar aangevoerd dat in expertiserapport 1 uitsluitend is opgenomen dat zich aan de "achterzij" van de auto schade bevindt, hetgeen volgens Achmea onjuist is nu er "rechterzijde" en niet "achterzijde"op het formulier staat vermeld, maar dit laat onverlet dat in datzelfde expertiserapport uit het overzicht van de werkzaamheden blijkt dat herstelwerkzaamheden zijn verricht aan het dak én het rechterportier. [appellant] heeft dit niet betwist, terwijl de advocaat van [appellant] in zijn brief van 21 mei 2009 heeft erkend dat in het expertiserapport 1 melding wordt gemaakt van schade aan de rechterzijde en dat reparatie is verricht aan het dak. In expertiserapport 2 is als aanvullende informatie opgenomen: "Gezien de schade is het goed mogelijk dat de schade is veroorzaakt doordat iemand over het dak heeft gelopen. Dit kun je ook goed zien aan de bijgaande foto's. In het dak zitten verschillende deuken". [appellant] heeft slechts aangevoerd dat hij niet over het dak heeft gelopen. Dit kan echter niet als een voldoende betwisting worden aangemerkt van de stelling van Achmea dat expertiserapport 2 slechts een nadere toelichting betreft op expertiserapport 1. Hieraan doet niet af dat expertiserapport 2 ongeveer negen maanden na expertiserapport 1 is opgesteld.
Van tegenstrijdigheid tussen of onbetrouwbaarheid van de expertiserapporten is dan ook geen sprake.
3.7
Achmea heeft ter onderbouwing van haar stelling over het causaal verband tussen de schade aan het dak en de gedraging van [appellant] verder nog in het bijzonder verwezen naar het deskundigenbericht, met name naar hetgeen daarin onder 5.3, 5.5, 5.7, 5.8, 6.1, 6.2 en 6.3 is vermeld. [appellant] heeft hiertegen, samengevat, aangevoerd dat de deskundige de vervormingen van de dakplaat die hij in de conceptrapportage had toegeschreven aan de gedragingen van [appellant] in de definitieve versie heeft geschrapt. Volgens [appellant] volgt hier uit dat de deuken in de dakplaat volgens de deskundige ook niet door zijn gedragingen kunnen zijn veroorzaakt.
Het hof is van oordeel dat weliswaar uit de definitieve versie van het deskundigenbericht volgt dat de deskundige de conceptversie heeft aangepast nadat hij commentaar van [appellant] had ontvangen, maar dit laat onverlet dat het definitieve rapport ook zonder de geschrapte passages zeer sterke aanwijzingen verschaft over het causale verband tussen de gedraging van [appellant] en de vervormingen c.q. deuken aan het dak. De deskundige vermeldt immers dat door het klimmen op een auto vrij gemakkelijk deuken in de dakplaat kunnen ontstaan, waarbij het niet noodzakelijk is om met het volle lichaamsgewicht op één punt, met bijvoorbeeld de knie of ander lichaamsdeel, op het dak te rusten (onder 5.8, 6.1 en 6.2). Deze bevindingen van de deskundige worden niet weerlegd door de stelling van [appellant] dat hij niet op het dak heeft gelopen en of door zijn verklaring (zie pagina 2 van het proces-verbaal van 23 mei 2012) dat uit het filmpje volgt, dat hij "met zijn bovenlichaam " op het dak van de auto is gesprongen. De deskundige heeft niet vermeld dat de deuken in de dakplaat alleen maar kunnen zijn veroorzaakt doordat iemand over het dak heeft gelopen. Evenmin valt uit de bevindingen van de deskundige af te leiden dat de wijze waarop op het dak is gesprongen of geklommen verschil uitmaakt voor zijn constateringen. Daarbij komt dat op het filmpje duidelijk zichtbaar is dat [appellant] zich met twee handen opdrukt om op de auto te komen, hetgeen niet in tegenspraak is met de bevinding van de deskundige dat door het klimmen op een dak van een auto vrij gemakkelijk deuken in de dakplaat kunnen ontstaan. [appellant] heeft geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan volgen dat de bevindingen van de deskundige onjuist zijn.
3.8
[appellant] heeft aangeboden zijn stellingen nader te bewijzen. Ook in hoger beroep is voor toelating tot (nadere) bewijslevering, waaronder tegenbewijs, eerst plaats indien die partij voldoende heeft gesteld om tot bewijs te worden toegelaten. Het hof is van oordeel dat [appellant] de stellingen van Achmea onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat [appellant] niet tot (tegen)bewijslevering zal worden toegelaten. Het hof ziet ook geen reden om [appellant] ambtshalve tot bewijslevering toe te laten.
Daarbij komt dat de onderbouwing van de stellingen van [appellant] onvoldoende is, gelet op het gegeven dat [appellant] geen voldoende verklaring heeft gegeven dat hij niet de schade heeft bekeken nadat hem het aanrijdingsformulier ter tekening is aangeboden (hierover heeft [appellant] ter comparitie in het hoger beroep zonder nadere toelichting verklaard: "Het is er toen niet van gekomen om de auto te bekijken"), dat hij weliswaar stelt dat hem op 16 maart 2009 foto's zijn toegezegd, hetgeen Achmea overigens heeft betwist, maar dat niet is gebleken dat hij ooit om foto's heeft gevraagd, en dit ook niet heeft gedaan nadat Achmea in haar brief van 10 juni 2009 hem over de beschikbaarheid van foto's heeft bericht.
3.9
[appellant] heeft voorts in hoger beroep nog aangevoerd dat hij voor de schade aan de lak die door zijn riem is veroorzaakt, niet meer aansprakelijk kan worden gehouden, omdat hij pas tijdens de comparitiezitting bij de kantonrechter foto's heeft bekeken en hij niet eerder in de gelegenheid is gesteld om deze schade op te nemen. Achmea heeft betwist dat [appellant] niet in de gelegenheid is gesteld om de schade op te nemen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [appellant] reeds enkele dagen na het voorval ermee bekend was dat [X] bij haar verzekeraar de schade aan de auto ten gevolge van het voorval op 13 maart 2009, zou gaan claimen. Voorts was uiterlijk 21 mei 2009 bij [appellant] bekend dat Achmea reparaties aan dak en rechterporties had uitgevoerd. [appellant] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan volgen dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om de schade op te nemen, zodat niet valt in te zien hoe dit tot ontheffing van aansprakelijkheid, als dit op die grond al aan de orde zou kunnen zijn, van de door hem erkende lakschade zou kunnen leiden.
3.1
[appellant] erkent de lakschade te hebben veroorzaakt. Als uit het tijdens de comparitie in hoger beroep gedane aanbod om in verband met de lakschade € 500 te vergoeden, welk aanbod inmiddels is ingetrokken, een betwisting moet worden gezien van de hoogte van de gevorderde aan de lakbeschadiging toe te schrijven schade heeft [appellant] (ook) deze betwisting, gelet op de onderbouwde stellingen van Achmea over de hoogte van de schade, onvoldoende (nader) onderbouwd.

4.Slotsom

4.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moeten worden bekrachtigd. Voor zover [appellant] heeft beoogd om het vonnis nog op andere punten te bestrijden, dan heeft hij daartoe zijn bezwaren onvoldoende duidelijk kenbaar gemaakt. De enkele vermelding dat de zaak in volle omvang aan het hof wordt voorgelegd is daartoe, zonder nadere kenbare concretisering, onvoldoende.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Achmea zullen worden vastgesteld op € 666 aan verschotten (griffierecht) en op € 948 (1,5 punten x tarief I) aan salaris advocaat. Het hof zal [appellant] niet veroordelen in de kosten aan salaris advocaat (1 punt)
met betrekking tot de gehouden comparitie in hoger beroep. Uit het proces-verbaal blijkt dat de raadsheer-commissaris achteraf heeft moeten constateren dat de comparitie niet zinvol is geweest, nu Achmea niet met de instelling om tot een schikking te komen de comparitie heeft bijgewoond, maar zich ook niet heeft verzet tegen het houden van de comparitie na aanbrengen.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 9 december 2011 van de kantonrechter te Nijmegen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea vastgesteld op € 666 voor verschotten en op € 948 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, S.M. Evers en Ch.E. Bethlem en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013.